BD.5630
19 maart 1953
Geestelijke omkeer - Verandering van de aarde
U moet geen valse hoop koesteren en een omkeer ten goede op
deze aarde verwachten, die daarin bestaat dat de geestelijke gesteldheid
van de mensen zou kunnen verbeteren, en er weer een leven in geloof en
liefde op aarde te zien zou zijn.
Deze aarde zal zo'n geestelijke verandering der mensen niet meer
beleven, maar een geestelijke omwenteling is ophanden. Zodoende zal de
aarde dus veranderd worden. Zij zal eerst een omvorming ondergaan, en
het mensengeslacht dat deze nieuwe aarde dan bewonen zal, staat op een
hoog geestelijk niveau.
Wie echter gelooft en hoopt dat de mensen zichzelf op aarde nog veranderen
zodat een andere tijd zal aanbreken, die vergist zich geweldig. En hem
is ook nog weinig bekend van het heilsplan van God, die met een verandering
van de oude aarde nog een ander doel voor ogen heeft, dan alleen een geestelijk
zuiver en hoogstaand mensengeslacht. Want ook de opwaartse ontwikkeling
van de nog in de vorm gekluisterde geestelijke substanties moet bevorderd
worden. En zodoende moet een nieuwe verlossings- of ontwikkelingsperiode
beginnen, die eerst een verandering van de uiterlijke vorm der aarde nodig
maakt.
Wel zou een vergeestelijking der mensen op aarde ook beantwoorden aan
dit goddelijke heilsplan en nuttig zijn, ook voor de nog in de scheppingswerken
gekluisterde geestelijke substanties. Maar bij het lage geestelijke peil
der mensen in deze tegenwoordige tijd is een verandering niet meer te
verwachten. Zij worden beheerst door de wereld, en aan hun geestelijke
ontwikkeling denken zij niet meer. Hun streven is daarom steeds meer op
de diepte gericht en zij veroorzaken zo zelf het einde, namelijk het oplossen
van de scheppingen, het vrij worden van al het in de scheppingen gekluisterde,
en hun eigen hernieuwde kluistering in de materie van de scheppingen der
nieuwe aarde.
Dus is een leer die een geestelijke verandering ten goede op deze aarde
vertegenwoordigt verkeerd, hoewel een geestelijke ommekeer op handen is.
De mensen willen echter niet geloven in een vergaan of in een einde van
deze aarde. Die gedachte is voor hen totaal onbegrijpelijk, en daarom
veronderstellen zij dat zij nog een verandering ten goede kunnen verwachten,
terwijl zij anderzijds van een komende omwenteling overtuigd zijn. Dat
echter de mensen het geloof ontbreekt aan een dichtbij staand einde van
deze aarde heeft een nadelige invloed, want met zo'n geloof zouden zij
de tijd beter benutten. Zij zouden bewust leven, dat wil zeggen: de goddelijke
wil trachten te vervullen in de erkenning, dat alleen als zij zichzelf
veranderen, zij zich vrijwaren voor het lot van de hernieuwde kluistering
in de nieuwe scheppingen. Die kennis en dat geloof ontbreekt de mensen
en kan hun maar zelden met overtuiging overgebracht worden. Aanwijzingen
worden hun genoeg gegeven, maar het is aan hun vrije wil overgelaten of
zij zich daardoor laten beïnvloeden.
Zij vermoeden en voelen wel dat zij voor grote gebeurtenissen staan, maar
zij willen niet geloven dat die zo ingrijpend zijn dat een aardse periode
ten einde loopt, en een nieuwe begint. Wat zij echter wel geloven konden,
als de mensen de liefde zouden beoefenen. Als zij hun noodlijdende medemensen
liefde zouden schenken, waardoor zij zelf het licht zouden ontvangen.
Dan zouden zij ook beseffen in welk uur zij leven, en niets zou voor hen
meer twijfelachtig zijn wat hun over het einde verkondigd wordt.
Amen |