Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.5400
25 mei 1952

Het tot leven wekken van Gods vonk in de mens

Mijn geest moet in u werkzaam worden. Een vonk van mijn geest is in u, dus sluimert er iets goddelijks in u, dat op uw denken, willen en handelen kan inwerken, wanneer u zelf hem dit toestaat. U beslist zelf of deze geestvonk in u werkzaam kan worden. Het hangt geheel van uw wil af, de geest in u tot leven te wekken. Want hij is wel in u, maar hij wacht op de vervulling van de voorwaarden onder welke zijn werkzaam zijn mogelijk is.

Noch mijn almacht, noch mijn overgrote liefde kunnen mijn deel in u tot werkzaamheid bewegen. Want de wet van de eeuwige ordening ligt aan alles ten grondslag, ook aan de vorming van de mens met al zijn vermogens en niet op de laatste plaats aan de vrije wil van de mens, zonder welke een volmaakt schepsel niet denkbaar is en die er daarom ook naar moet streven weer in de staat van volmaaktheid binnen te gaan.

Maar het is ook de tegenpool niet mogelijk de goddelijke geestvonk in u te hinderen bij zijn werken, als u dit niet zelf wilt. U alleen bepaalt uw instelling tegenover Mij en ook tegenover mijn tegenstander. Dus hebt u ook een vrije wil die evengoed slecht als goed kan handelen. Ik ken nu het hart van ieder mens en volg zijn geestelijke ontwikkeling. Maar Ik doorzie ook de pogingen van mijn tegenstander, de mensen onder zijn invloed te brengen. En zijn invloed is vaak zo sterk, dat die niet zonder uitwerking blijft, dat de mens zwak wordt het juiste te willen en geneigd is toe te geven aan hem die zijn wil in een verkeerde richting wil sturen.

De mens is zwak zonder mijn bijstand. Want deze wilszwakte is het natuurlijke gevolg van zijn afstand tot Mij door de vroegere zonde tegen Mij. Hij kan het goede willen, maar heeft daartoe een genadegave nodig van mijn kant, die volledig tot zijn dienst staat in het erkennen van Christus. Daarom dus moet hij Christus erkennen, die voor het versterken van de wil van de mensheid het zwaarste offer bracht.

Want Ik eis van de mens gedurende zijn aardse bestaan een vrije wilsbeslissing, dus moet Ik hem ook garanderen deze vrije wilsbeslissing af te kunnen leggen, wil Ik dat hij de volmaaktheid bereikt. Hij moet zijn wil in elke richting kunnen gebruiken, daar Ik anders niet zo'n eis aan hem zou kunnen stellen. En daartoe verleent uw geest uit Mij u de nodige hulp, als u hem daartoe het recht geeft. De geestvonk die een deel is van Mij zelf, werkt steeds op u in vanuit mijn wil, zodat de mens die de geest in zich het recht heeft gegeven zich te uiten, wel met recht kan zeggen, door de goddelijke wil te worden geleid.

Daarom is het steeds mijn zorg dat u zichzelf in een toestand brengt, waar de geest in u kan werken, omdat u dan al van elke verantwoordelijkheid bent ontheven. Want zodra mijn geest in u werkt, onderwerpt u zich ook al aan mijn wil. Dus kan mijn wil in u werkzaam zijn. Doch u hebt uw wil vrijwillig aan de mijne aangepast, niet gedwongen door mijn wil.

Maar mijn geest kan wederom alleen in een mens werken die zich bewust onder het kruis van Christus plaatst. Dat wil zeggen: de eens verzwakte wil kon door het erkennen van Christus en Zijn werk van verlossing, nu ook door de goddelijke Verlosser de versterking ervaren, zo te denken en te handelen dat de voorwaarde voor het werken van mijn geest vervuld werd. De mens die de geestvonk in zich deed ontwaken, behoort tot de door Zijn bloed verloste mensenkinderen. Hij deed op de door de kruisdood verworven genaden in zekere zin al een beroep om zich te vormen tot liefde. Zijn wil was toegekeerd naar de goddelijke Verlosser en dus naar Mij, de Schepper en Vader van eeuwigheid, omdat de kracht daarvoor naar hem toestroomde, omdat hij zich zelf opende voor de ontvangst van de genaden.

Een zich wenden tot Jezus Christus en erkennen van het verlossingswerk, heeft onvermijdelijk ook de juist gerichte wil tot gevolg. Want de wilszwakte van de mensen was de beweegreden van het grote erbarmen van Jezus, hen te hulp te komen. De wil moet versterking ondervinden, maar zonder onvrij gemaakt te worden. Nu kan de mens iets volbrengen waartoe hij tevoren niet in staat was. Want de satan had de vrije wil in zoverre gebonden, dat zijn invloed op de mensen zo sterk was dat ze ervoor bezweken, wat ze echter niet hoefden wanneer ze een beroep zouden hebben gedaan op de kracht van de liefde. Dus was ook vóór het verlossingswerk de wil vrij, alleen volledig verzwakt door het inwerken van de satan. En zo zal ook nu de wil van een mens die niet in Jezus Christus en Zijn werk van verlossing gelooft, dezelfde zwakheid vertonen. Hij zal een grote innerlijke strijd nodig hebben de wil juist te richten en er vaak niet toe in staat zijn. Maar noch van boven, noch van beneden zal hij gedwongen kunnen worden in een bepaalde wilsrichting.

Maar wat hij niet kan uit eigen kracht, zal voor hem gemakkelijker zijn met Jezus Christus. Hij wordt als het ware verlost van zijn wilszwakte. Hij voelt merkbaar de toevoer van kracht. Zijn wil beweegt zich nu in de goede richting. Het goddelijke principe in hem krijgt de overhand. De geestvonk laait op en mijn wil is nu in hem binnengegaan, omdat zijn geest een deel van Mij is en niet anders kan denken en willen, en zijn denken en willen nu op de mens overdraagt, die zich nu zal laten leiden en vrij uit zichzelf op Mij aanstuurt. Hij is nu in waarheid verlost uit de boeien van mijn tegenstander, omdat hij Mij heeft erkend als God en Vader van eeuwigheid, die in Jezus Christus ter wereld is gekomen om de mensen te verlossen.

Amen