BD.5277
20 december 1951
De helpende hand van Jezus Christus - Verlossing uit de diepte
Op aarde zowel als in het hiernamaals wordt de reddende hand
van de Heiland uitgestoken naar de zielen die in de diepte vertoeven,
om hen te helpen uit de diepte omhoog te komen die Zijn hand grijpen.
De liefde en barmhartigheid van God zijn onophoudelijk bezig hulp te bieden
die bevrijdt; de zielen moeten echter zelf geholpen willen worden - want
anders blijft iedere genadegift van God zonder uitwerking.
Deze wil kan echter alleen door een noodtoestand bewogen worden hulp te
vragen. In het rijk hierna is iedere onvolkomen ziel in leed en ellende
gedompeld, terwijl op aarde de ziel zich tracht te bedwelmen door wereldse
vreugden waardoor ze veel moeilijker besluit God om hulp te vragen. Maar
de geestelijke nood is even groot en heeft dan in het hiernamaals een
waarneembare uitwerking. Op de aarde zouden de zielen wel gemakkelijk
opwaarts kunnen komen omdat de mens zijn levenskracht voor God welgevallige
daden kan gebruiken, terwijl de ziel in het hiernamaals krachteloos is
en op de hulp van lichtwezens of van mensen is aangewezen.
Op de aarde ontbreekt echter veel meer de wil tot goed handelen. Bij de
ziel in het hiernamaals is de wil slechts zolang zwak als het haar aan
kracht ontbreekt maar neemt steeds toe als haar eenmaal die kracht verschaft
wordt. De kwellingen in het hiernamaals kunnen een verandering van wil
teweeg brengen en dan is het opwaarts gaan verzekerd.
Zonder een verandering van wil is echter ook op aarde geen geestelijke
vooruitgang mogelijk. En omdat de wereld steeds bedwelmend op de mens
inwerkt, moet hij ook soms in een noodtoestand worden geplaatst die dan
een wilsverandering teweeg moet brengen. Maar dan is ook de helpende hand
van Jezus Christus, de goddelijke liefde, steeds bereid uit de diepte
omhoog te trekken, en is er voor alle zielen de hoop op verlossing. Maar
het tijdstip bepaalt de ziel zelf door haar wil die onvoorwaardelijk naar
boven gericht moet zijn.
Eenmaal wordt ook de sterkste zich verzettende wil gebroken, maar niet
door dwang, veeleer brengt de goddelijke liefde dit teweeg, die zich steeds
weer tot het wezen wendt, tot die liefde wordt beseft en beantwoord. Tot
de wil in het wezen zo sterk wordt zich aan God te schenken.
Amen |