BD.5256
17 en 18 november 1951
Schijnbaar liefdeloze hulpmiddelen van God
Ik wil u redden uit de nood van de ziel. De nood van het lichaam
gaat voorbij, ze duurt niet eeuwig. Echter de nood van de ziel houdt niet
op met de dood, maar u neemt ze mee over in het geestelijke rijk en daar
zal ze u pas echt tot bewustzijn komen, want op aarde zult u ze met wereldse
genoegens en vreugden kunnen verdoven. En dat is juist het ongeluk, dat
u de tijd op aarde er niet voor gebruikt om de ziel te helpen; dat u niet
denkt aan haar toestand na de dood van het lichaam, als ze in kwelling
en duisternis een kwijnend bestaan leidt en onuitsprekelijk lijdt. Uit
deze nood wil Ik haar bevrijden. Maar mijn hulp zal steeds een pijnlijke
uitwerking hebben op het lichaam, uw leven op aarde wordt door mijn hulp
aangeroerd en niet tot uw vreugde.
Ik moet over u, mensen, gevoelige nood en lijden laten komen, Ik moet
uw aardse welbevinden verstoren. Ik moet op smartelijke wijze ingrijpen
in uw vertrouwde leven, om u tot zelfbezinning te brengen, om u wakker
te maken uit een toestand van diepste slaap, daar u de ziel zonder hulp
laat. En zo verwond Ik u keer op keer. En toch is het mijn vaderliefde,
die naar deze hulpmiddelen moet grijpen, om u, mijn kinderen, van het
eeuwige verderf te redden. Maar of u zich dit ten nutte maakt, staat u
vrij. Het kan ook zijn, dat alle middelen zonder resultaat blijven en
dat u ook dan nog alleen de wereld ziet en ernaar verlangt. Dan hebt u
zelf uw oordeel over u uitgesproken, dan kiest u voor uzelf vrijwillig
een lot, dat ontzettend smartelijk is en eindeloos lange tijd duurt. Ik
ben van dit lot van u op de hoogte en daarom grijp Ik af en toe zo hard
in uw aardse leven in, dat u Mij niet meer als een God van liefde zult
willen erkennen, dat u Mij daarom ook vaak helemaal afwijst of zich tegen
Mij verzet en zich daardoor aan mijn tegenstander uitlevert.
Ik wil alleen uw gelukzaligheid. Ik heb geen ander doel, dan u aan de
geestelijke dood te ontrukken, uw ziel een lichtschijnsel te geven, opdat
u de weg kunt vinden, als u het geestelijke rijk betreedt en aards niet
meer kunt werken. De ziel blijft bestaan na de lichamelijke dood, maar
pas wanneer ze in het geestelijke rijk werkzaam kan zijn, verheugt ze
zich over haar leven. En daartoe wil Ik haar helpen en Ik stuit voortdurend
op tegenstand van de kant van de mens, die alleen maar aandacht schenkt
aan en houdt van al het uiterlijke, maar niet aan zijn ziel denkt. U let
alleen maar op het omhulsel, maar de kern vergeet u en dat alleen is het
ware, het onvergankelijke, ter wille waarvan u op aarde leeft.
De nood en het leed op aarde zullen toenemen, hoe dichterbij het einde
is. En zalig de mens, die het op zich in zal laten werken, die het vergankelijke
van het aardse daaruit inziet en zich onvergankelijke goederen probeert
te verwerven. Slechts weinigen zullen door de nood tot inzicht komen en
toch laat Ik het ter wille van deze weinigen toe, dat vaak een groot aantal
mensen het leven verliest, want het lichaam van hen verliest niets, maar
de zielen hebben nog gelegenheid in het rijk hierna omhoog te klimmen,
wanneer ze het willen. Maar die Ik heb gewonnen, zullen Mij eeuwig dankbaar
zijn en ook het zwaarste leed erkennen als een middel van mijn liefde,
zonder hetwelk ze verloren zouden zijn voor eeuwige tijden.
Mijn heilsplan is van eeuwigheid voorzien en dus voorzag Ik ook de algehele
niet geestelijke toestand aan het einde van deze verlossingsperiode. En Ik
zag de heerschappij van mijn tegenstander over de zielen van de mensen.
Ik voorzag echter ook de weinigen, die nog te winnen zijn. Elke verlossingsperiode
gaat onder gewelddadig ingrijpen mijnerzijds ten einde, om de tegenstander
nog te ontwringen, wat niet helemaal in zijn macht is.
U, mensen die in Mij gelooft, wees waakzaam van geest in de laatste tijd
voor het einde. Besef, wanneer het gaat om mijn weliswaar harde hulpmiddelen
en wanneer mijn tegenstander zijn hand in het spel heeft. Twijfel niet
aan mijn liefde, integendeel, herken ze in elk gebeuren, in elke aardse
nood, in elke natuurcatastrofe. Steeds gaat het om zielen, waarvan mijn
wijsheid inziet, dat ze nog vatbaar zijn voor veranderingen en aan welke
hulp gebracht moet worden in hun geestelijke nood. Eens zult ook u mijn
liefde in haar volle omvang kunnen beseffen, wanneer u het verschrikkelijke
lot aanschouwt van diegenen, die Mij weerstand boden en toch niet gedwongen
kunnen worden hun weerstand op te geven. Maar zolang deze aarde nog bestaat
is mijn liefde onophoudelijk ingespannen bezig zielen te redden uit de
eindeloos lange tijd van duisternis, die op het einde van deze aarde zal
volgen voor mijn tegenstander en zijn aanhangers, die onverbeterlijk zijn.
Amen |