BD.5207
9 september 1951
Opheldering over gevoelens van verwantschap - Zielenpartikels
Tussen mensen bestaan er vaak verborgen betrekkingen waarvoor
u zelf geen verklaring kunt vinden en waaraan de samenstelling van de
ziel ten grondslag ligt. Want de zielen kunnen door de aard van hun samenstelling
geheel soortgelijke zielen ontmoeten, en deze gelijksoortigheid laat een
gevoel van verwantschap in de mens bovenkomen, dat hij echter met zijn
verstand niet kan verklaren. En daarom kunnen zulke opwellingen van het
gevoel ook nooit wetenschappelijk uitgevorst worden, maar zijn het alleen
geestelijke gevoelens die tot uitdrukking komen en waarvan de oorzaak
ook alleen maar geestelijk duidelijk kan worden gemaakt.
In iedere ziel is wel de hele schepping begrepen, maar zoals ook de schepping
in haarzelf de meest verschillende werken laat zien, zoals ook de dierenwereld
blijk geeft van een onvoorstelbare veelvormigheid, zo zijn ook de mensenzielen,
ieder op haar eigen wijze, verschillend, omdat de samenstelling van iedere
ziel een andere is, wat ook de verschillen tussen de mensen begrijpelijk
maakt, die ondanks uiterlijk ongeveer dezelfde vorm, naar hun karakter
en gevoel van elkaar afwijken en aan deze verschillen juist ook te herkennen
zijn. Maar er kunnen ook zodanige zielen elkaar tegenkomen tijdens hun
leven op aarde die een duidelijke overeenkomst te zien zouden kunnen geven
wanneer de mens geestelijk zou kunnen waarnemen, want de vorm en de aard
van de ziel is alleen met geestelijke ogen waarneembaar. Maar de zielen
zelf worden hun verwantschap gewaar en voelen zich daarom buitengewoon
tot elkaar aangetrokken, wat echter niet verwisseld mag worden met zuiver
lichamelijke aandrang naar een verbintenis.
De psychische saamhorigheid is herkenbaar aan duidelijke overeenstemming
in het denken en gevoelen van de mensen, in harmonie op geestelijk gebied
en hetzelfde streven, in een gevoel van verbondenheid met elkaar die lichamelijk
niet tot uitdrukking hoeft te worden gebracht.
Deze zielen zijn op elkaar afgestemd, ze bestrijden elkaar niet en zijn
steeds bereid elkaar te helpen, ze bespeuren hun gelijkheid en zijn geneigd
te geloven een gemeenschappelijk eerder leven geleid te hebben, en toch
zijn het slechts zielenpartikeltjes die in dezelfde verhouding zijn samengevoegd,
die tot deze harmonie leiden en hoeven niet beslist verbonden te zijn
geweest.
Doch eens hoorden ze tot dezelfde kring van gevallen engelen en zijn dezelfde
weg van ontwikkeling gegaan, die ook dezelfde tijdsduur heeft omvat, om
welke reden het streven om bij elkaar te zijn te verklaren is. Want eenzelfde
ontwikkelingsgang vormt ook de zielen hetzelfde, en komen nu zulke zielen
elkaar tegen tijdens hun leven op aarde waarin ook het zelfbewustzijn ontwikkeld
is, dan komen ook de eerste tekenen van een herinnering aan vroeger in
hen op, echter zo zwak dat ze slechts vaag een bepaald verband vermoeden
dat ze echter voor zichzelf vaak verkeerd verklaren.
In het aardse leven is de ziel de herinnering aan vroeger van haar eerdere
stadia afgenomen, toch zijn er voor haar gevoelens gebleven. Dezelfde
zielensubstanties herkennen elkaar omdat ze zich in dezelfde verhouding
hebben geïntegreerd in het geheel, en dit herkennen kan de mensen
dan bewust worden en nu het verwantschapsgevoel wekken. De ziel van de
mens is zo wonderbaarlijk kunstig samengevoegd en er kunnen in haar, zoals
op een kostbaar instrument, ontelbare tonen weerklinken.
Een harmonische samenklank nu klinkt als één toon en is
al een genot vooraf van de band van gelijkgestemde zielen in het hiernamaals,
waar het voortdurende aaneensluiten met het gelijke geestelijke tot de
gelukzaligheid in het geestelijke rijk hoort, dat dus al op aarde kan
beginnen, echter alleen maar een ervaring is van de zielen, maar niet
van het lichaam,
Let er echter wel op dat de banden tussen zielen van een geheel andere
aard zijn dan de lichamelijke betrekkingen, dat de harmonie van de zielen
een totaal andere grondslag heeft en niet op een samenleven als mens tijdens
een vroegere ontwikkeling is terug te voeren, want zelfs als deze aanname
juist zou zijn, dat zielen uit een vroegere belichaming weer samen komen,
hebben de gevoelens van een harmonie van de zielen een totaal andere grond
en bovenstaande uitleg zou steeds een verkeerde conclusie zijn.
Toch zal eens iedere ziel haar partner vinden, maar steeds dan als vervollediging
van haar "ik", ofschoon iedere ziel apart de individualiteit
behoudt. Maar dan heeft de ziel al een andere trap van ontwikkeling bereikt
dan op aarde en dan zal ze ook zo ver in het weten zijn binnengegaan dat
ze elke samenhang kan herkennen en dat ze geestelijk kan zien wat haar
op aarde niet begrijpelijk gemaakt zou kunnen worden. En de vereniging
van zielen die elkaar aanvullen is onbeschrijflijk gelukkig stemmend en
geeft de zielen ook meer kracht om te arbeiden en dus om hun taak te vervullen
in het geestelijke rijk, en steeds meer en meer streven de zielen naar
de aaneensluiting met God en vinden nu in deze vereniging de hoogste gelukzaligheid
die nooit zal eindigen.
Amen |