BD.5198
26 augustus 1951
De gang van de zielenpartikeltjes in de materie - Bewust werken
aan de ziel
Onder materie is geordende geestelijke substantie te verstaan,
die weer geestelijke substantie in zich bergt die gehouden is de ontwikkelingsgang
te gaan volgens het heilsplan van eeuwigheid. Deze geestelijke substantie
nu, die door de materie als een uiterlijk omhulsel gevangen wordt gehouden,
verenigt zich tijdens de ontwikkelingsgang met steeds gelijke substantie
en kan beschouwd worden als zielenpartikeltjes die weer de afzonderlijke
scheppingswerken bevolken.
In ieder scheppingswerk, hetzij de vaste materie, de planten- of dierenwereld,
zijn dus zulke zielenpartikeltjes aanwezig, die zich ook weer aaneen willen
sluiten om dan een geheel te vormen in een nieuwe uiterlijke gedaante
die steeds meer en meer overeenkomst krijgt met de menselijke vorm.
Een eindeloos lange tijd vergaat tot na het doorlopen van de hele schepping
alle zielenpartikeltjes samen zijn gekomen, om nu als menselijke ziel weer
een uiterlijke vorm te kunnen betrekken, aan welke een duidelijke opgave
gesteld wordt om totale onafhankelijkheid te brengen van ieder uiterlijk
omhulsel.
Het menselijk lichaam is dus nu het uiterlijk omhulsel dat de ziel omsluit,
en nu als zodanig tot taak heeft: het geestelijke dat het bevat tot rijpheid
te brengen. En dit uitrijpen geschiedt nu op die manier, dat de
mens in vrije wil - het teken van zijn goddelijke oorsprong - iedere zielensubstantie
met de juiste orde uit God vertrouwd tracht te maken, dat wil zeggen: alle karakteristieke
eigenschappen van de ontelbare kleine zieledeeltjes op een God welgevallige
grondslag brengt, dus iedere neiging de richting naar God te wijzen.
Al het verlangen dat van God is af gericht moet veranderd worden in een
gevoelen naar God te streven en dit is de bewuste zielenarbeid, die de
mens tot stand moet brengen tijdens zijn leven op aarde. Dit moet eigenlijk
zo begrepen worden dat alles wat de ziel uit haar eerdere belichamingen
nog aankleeft moet worden afgelegd, dat dus dierlijke driften overwonnen
moeten worden zoals ook het verlangen naar de materie moet worden gedood.
Want al deze aandriften stammen uit de voorontwikkeling en hangen de ziel
nog ten zeerste aan als een merkteken van de ontwikkelingsgang van voorheen.
Hiermee is een heel duidelijke richtlijn gegeven voor de opdracht die
de mens op de aarde heeft, want Gods wil wordt erdoor geopenbaard aan
de mensen door Zijn woord. De ziel is als het ware nog het ongeordende
geestelijke dat tot ordening moet worden gebracht, er echter zich zelf
toe kan bewegen, omdat het zich in het stadium van de vrije wil bevindt.
Het kan in zich zelf wel ordening brengen maar is er niet toe gedwongen.
Doch zo gauw er ordening komt heeft de geest uit God toegang, die door
een chaos van aandriften en ongeregelde substanties niet kan doordringen,
beter gezegd zelf niet ordenend mag ingrijpen - als de wil ontbreekt.
De ordening wordt nu tot stand gebracht als de afzonderlijke speciaal
op de voorgrond tredende eigenschappen die een vorige belichaming kenmerken,
omgezet worden in het tegendeel. Want al het geestelijke dat zich in het
begin van ontwikkeling bevindt, is onvolmaakt, en het volmaakt worden
zin en doel van de belichaming is. Dus kunnen de eigenschappen die nog
uit de vroegere belichaming herkenbaar zijn nooit met de goddelijke ordening
overeenstemmen, maar moeten worden omgezet in het tegendeel tot alleen
nog liefde, goedheid nederigheid, zachtmoedigheid, gerechtigheid en barmhartigheid
het karakter bepalen van de mens en voortekenen zijn van de nagestreefde
voltooiing. Tot de goddelijke ordening te zien is en de ziel van de mens
nu haar doel bereikt heeft en dan haar lichamelijke, materiële uiterlijke
vorm kan verlaten, om als geestelijk wezen nu opwaarts te streven, echter
in het bezit van licht en kracht - die haar vooruitgang in het hiernamaals
verrassend snel bevorderen.
Amen |