BD.5178
25 juni 1951
Verlossende hulp voor zielen in het hiernamaals van de kant
van de mensen
Er worstelen talloze zielen in het hiernamaals om hogerop
te komen, en deze zielen bevinden zich in de uiterste nood. Hun krachteloosheid
maakt hun het omhoog gaan onmogelijk, en het besef van hun krachteloosheid
kwelt hen oneindig omdat zij niet weten hoe zij deze kunnen opheffen.
Juist het gebrek aan kennis is hun ongeluk, want volgens de wet
van eeuwigheid kan hun alleen dat gegeven worden waar hun wil in toestemt,
en naar die wil wordt hun gegeven. Willen zij licht dan ontvangen zij
het ook, maar als zij de weldaad van het licht niet ervaren hebben voelen
zij ook geen verlangen naar het licht. Hun ellendige toestand bestaat
daarin dat zij onophoudelijke lijden en de wil, hun toestand van lijden
te veranderen, kunnen zij niet opbrengen, als zij tenminste hun wil niet
gebruiken om op te staan tegen God en hun lot - en vreselijk te keer gaan
in hun omgeving.
Deze zielen zijn reeds in een helse toestand omdat zij door de krachten
der hel voortdurend worden opgezweept, en daardoor is er voor hun verandering
en streven omhoog nog een ondenkbaar lange tijd nodig. Maar ook de in
gehele onverschilligheid verzonken zielen kunnen eveneens een eindeloos
lange tijd hun ellendig lot moeten verdragen, als er voor hen nergens
hulp vandaan komt, daar zij vanwege de zwakheid van hun wil zich niet
zelf kunnen helpen.
En deze hulp kunnen hun alleen die wezens brengen wier liefde hen uit
de duisternis zou willen verlossen. Mensen op aarde of ook wezens in het
hiernamaals die reeds in het licht staan of ook al een hogere graad van
inzicht bezitten, die hen in staat stelt hulp te bieden. Ontelbare zielen
nu zijn in deze nood over wie de mensen zich zouden moeten ontfermen,
maar juist van de kant van de mensen is er voor deze zielen weinig hulp
- omdat de mensen niet meer geloven aan een voortleven van de ziel na
de dood.
De mensen zou een groot arbeidsveld ter beschikking staan op geestelijk
gebied, als zij zich over de noodlijdende zielen in het hiernamaals
zouden willen ontfermen en hen wilden helpen uit de diepte omhoog te komen
En de hulp van de zielen in het hiernamaals zou de mensen zelf weer ten
goede komen, als zij zich in lichamelijke of geestelijke nood bevonden.
Maar de mensen dragen zeer weinig bij aan dit verlossingswerk en laten
daardoor ook hun geliefden in het hiernamaals, over wie zij zich toch
in het bijzonder moesten ontfermen - in grote nood.
Daarom wordt het met bijzondere vreugde begroet, wanneer op de aarde mensen
samenkomen die deze wil om te verlossen in zich dragen en een licht willen
ontsteken voor veel zielen in de duisternis. Daarom nemen ook de lichtwezens
deel aan het verlossingswerk in zoverre, dat zij eveneens vertoeven waar
aan de ongelukkige zielen in het hiernamaals liefdevol gedacht wordt.
En hun hulpverlening is duidelijk te zien doordat zij zich beschermend
voor de mensen op aarde stellen, als het opdringen van duistere geesten
het werk van verlossing in gevaar dreigt te brengen.
Zowel de zielen in het hiernamaals alsook de mensen op de aarde hebben
hun beschermgeesten die, naargelang de wil van hen ingrijpen, als er gevaar
dreigt. En waar de mensen verlossend werkzaam willen zijn, zal altijd
de vijand loeren en hij zal verwarring proberen te stichten waar opheldering
zal worden geboden aan hen die in duisternis gaan.
Maar hij zal het niet kunnen verhinderen dat de stralen van het licht,
die van de liefdewil om te verlossen uitgaan de zielen van de duisternis
beroeren, die ze als een weldaad ondergaan en elkaar daar zullen ontmoeten
waar mensen samen zijn die hen willen helpen - en deze wil zal gezegend
zijn. Want de ziel die eenmaal binnen het bereik van een lichtstraal
van liefde is gekomen, valt nimmermeer in de diepte terug. Zij zoekt
het licht en zal het ook vinden, omdat iedere ziel gegeven wordt wat zij
begeert.
Amen |