BD.5166
7 juli 1951
Het door God gewilde verkeer met de geestenwereld
Een onmetelijk aantal geestelijke wezens omringt de aarde
en houdt zich in de nabijheid van mensen op die op een of andere manier
met hen verbonden zijn, door dezelfde rijpheid van geest, dezelfde gezindheid
of banden in het aardse leven. Zij allen bespeuren dat er iets van grote
betekenis staat te gebeuren, ze weten dat de aarde en haar bewoners iets
te wachten staat, maar alleen hoogontwikkelde geesten kennen het eeuwige
heilsplan van God en dus ook het verloop van de komende tijd.
Er heerst een uitermate naarstige activiteit in de geestenwereld, die
in opdracht van God de mensen op aarde te hulp wil komen om de graad van
hun rijpheid nog zoveel mogelijk te vergroten, voor de dag aanbreekt die
hun leven beëindigt.
De onwetende zielen in het geestelijke rijk bespeuren eveneens een algemene
dreiging voor de mensen op aarde en houden zich instinctief op in de nabijheid
van hen met wie ze nauwe banden hadden. Ze kunnen zichzelf geen uitsluitsel
geven waarover ze verontrust zijn, en toch maken ze zich zorgen om de
mensen, in het bijzonder als dezen met hen in liefde waren verbonden.
Er bestaat evenwel een wet en als gevolg daarvan is er geen opheldering,
zolang een mens zonder liefde en geloof is. Want zolang is de ziel van
de mens niet in staat de waarheid in te zien en aan te nemen. Hetzelfde
geldt ook voor de zielen in het geestelijke rijk die de aarde nog onvolkomen
verlaten hebben. Hun ontbreekt elk begrip voor de eeuwige Waarheid en
dus is ook het heilsplan Gods voor hen onbegrijpelijk, in zekere zin
is er een manco in het denkvermogen te bemerken, ze bevatten niet wat
hun aan hogere waarheden wordt aangeboden, tot ze in zichzelf de liefde
gewekt hebben en daardoor een bepaald inzicht verkrijgen.
En zo kan aan deze zielen vooreerst geen opheldering gegeven worden in
het geestelijke rijk over de reden van hun onrust en bezorgdheid. Maar
ze zouden zich tegenover de mensen graag uiten en trachten ze op elke
manier de gedachten van de mensen op zich te richten, in de mening met
hen te kunnen spreken en verstaan te worden.
Het is voor deze zielen een grote desillusie, wanneer er niet naar hen
geluisterd wordt, zoals ze menen, en toch geven ze hun pogingen niet op
zich verstaanbaar te maken. Het is een bepaald soort liefde voor diegenen
van hen die op aarde zijn achtergebleven, en deze liefde wordt hun door
God aangerekend en hun een mogelijkheid gegeven haar tot uitdrukking te
brengen.
Waar ook maar mensen op aarde bijeenkomen in gedachtenis aan overledenen,
om hen te helpen, kan een door God gewild verkeer van de aarde met de
geestenwereld tot stand worden gebracht. Maar steeds moet de helpende
liefde de beweegreden zijn, die dan ook zegen zal schenken, zowel op aarde
als ook in het geestelijke rijk. En weer is nu de graad van rijpheid doorslaggevend
aan welke zielen in het geestelijke rijk 't wordt toegestaan zich te kunnen
uiten.
De mensen zijn door ontelbare zielen omgeven en elke ziel zou zich willen
uiten, maar dit is niet iedere ziel toegestaan, maar alle mogen toehoren
en ze zullen begrijpen wat ter sprake komt. Een beschuttende geestelijke
wal omringt geestelijk strevende mensen; evenzo spannen de leiders van
de nog onwetende zielen in het hiernamaals zich echter ook in dezen op
een hoger niveau van inzicht te brengen, doordat woorden van liefde steeds
door hen vernomen en begrepen worden en hen aansporen te denken over hun
eigen toestand en graad van liefde.
Daarom kunnen ook de mensen op aarde over de dood heen inwerken op deze
zielen, wanneer de verbinding met de geestenwereld tot stand is gebracht
op een God welgevallige grondslag, dat wil zeggen: te geven en te ontvangen wat
steeds alleen voor de ziel dienstig is. Aan hen die het geestelijke nastreven,
is daarom steeds het contact met het hiernamaals toegestaan, alleen moeten
de mensen zich altijd rekenschap geven van de beweegreden die hen zo'n
verbinding tot stand zal laten brengen.
Voor de zielen in het hiernamaals is het een verlichting, een ontlasting
van hun zorg om de mensen, wanneer ze dezen opmerkzaam kunnen maken op
datgene wat hen bedreigt, waarvoor ze een fijn ontwikkeld gevoel hebben,
maar niet de juiste opheldering kunnen geven. En ze zullen zich steeds
in de nabijheid van hen die gevaar lopen ophouden en hen willen helpen.
En deze wil om te helpen wordt door God gewaardeerd en beloond met hulp
van Zijn kant.
Amen |