Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.5086
17 maart 1951

De invloed van geestelijke wezens is al naar gelang de wil van de mens

U bent voortdurend door wezens omgeven die invloed op u willen uitoefenen, die u naderbij roept door uw gedachten, of ze goed of slecht zijn. Altijd wordt u door lichtwezens of ook door duistere wezens beïnvloed u naar het licht of van het licht af te wenden, en des te sterker zullen de bemoeienissen van die wezens zijn, hoe meer u naar het licht streeft. Dan worden ook de duistere krachten aangespoord tot verhoogde werkzaamheid het licht weer te ontwringen aan hen die ernaar verlangen. Want de duistere krachten haten het licht en trachten het te doven.

Maar de lichtwezens zijn veel ijveriger bereid tot bescherming, waar het er om gaat het licht te verbreiden en waar een mens op aarde als lichtdrager in verbinding staat met het geestelijke rijk, daar spelen zich ook vaak heel heftige gevechten af, want alles wordt geprobeerd van twee zijden zulke mensen te winnen, omdat de strijd tussen het licht en donker in de eindtijd heel betekenisvol is en elke macht de winst verwacht.

De lichtwezens hebben wel de macht al het duistere te verdringen en te hinderen in hun werkzaamheid, maar de duistere macht is eveneens het recht toegestaan op de zinnen van de mensen in te werken en de beslissing is aan de mens zelf overgelaten om welke reden de strijd zich juist alleen moet beperken tot het beïnvloeden van weerskanten.

Maar de duisternis werkt met list en geweld, ze zet de mens de gevaarlijkste strikken, ze misleidt hem vaak door verblindende lichten, ze tracht zijn gedachten te misleiden, ze strijdt niet openlijk maar verstopt zich vaak achter een masker. En daarom is het gevaar voor de mens die niet vast van plan is om bij God te komen, zeer groot. Alleen de wil geeft de doorslag welke macht de zege behaalt. Wie ernstig naar God verlangt, geeft de lichtwezens door zijn wil de overmacht over die wezens der duisternis, dan mogen de lichtwezens hun macht gebruiken en de slechte krachten verdringen, maar wat zolang niet is toegestaan, zolang de wil van de mens nog niet vrij beslist heeft. Benauwenissen of kwellingen van de onderwereld zullen weliswaar steeds nog plaatsvinden, maar steeds in de vorm van onrust, waardoor de wezens zich wreken voor hun mislukking.

De mens heeft in de lichtwezens een sterke bescherming, zodra hij zich vrijwillig aan hen toevertrouwt - zodra hij hen aan roept om deze bescherming tegen de duistere macht. Daarmee geeft hij hun het recht en de macht van hun kracht gebruik te maken en de mens kan zich gerustgesteld aan hun bescherming overgeven.

De lichtwereld is altijd tot helpen bereid, ze wacht alleen maar op de roep die al door gedachten kan worden uitgedrukt in vurig verlangen naar het goede en de vraag om bescherming tegen al het kwaad. Dan dreigt de mens geen gevaar meer, want de macht van de duistere kracht loopt stuk op deze wil voor het goede - dat het verlangen naar God in zich sluit.

Hij is alleen in gevaar zolang hij zelf nog wankelmoedig is, waarvoor zijn wil moet beslissen. Dan worstelen nog beide krachten om de wil en gelukkig hij die de juiste beslissing neemt, want hij zal ook steeds worden geholpen het doel te bereiken, omdat de lichtwereld hem helpt.

Amen