BD.5061
12 februari 1951
Toelichting bij de verschillende karakters van de ontvangers
van het woord
Mijn kind, (Bertha Dudde) neem mijn woorden zonder weerstand en geef
je over aan hun werking. Jou is een opdracht toegewezen die alleen een
mens vervullen kan die de verbinding met het geestelijke rijk met hart
en verstand tot stand brengt. Die dus rekening houdt met de gevoelstoestand
van de mensen op aarde, daarbij echter zelf verlangen heeft naar het geestelijke
rijk. En dit is nodig in de laatste tijd voor het einde, waarin de mensen
bijna iedere verbinding met Mij verbroken hebben, waarin het geloof aan
een geestelijk leven en een geestelijke toekomst, bijna geheel verloren
is gegaan.
Ik ken de noodtoestand onder de mensheid en Ik moet, om hen hulp te brengen,
naar middelen grijpen die succes beloven zonder de vrije wil te beperken.
Zo'n middel nu is het toesturen van de zuivere waarheid van boven door
tussenpersonen die in staat zijn deze te ontvangen. Die echter in zover
tussenpersonen genoemd kunnen worden omdat zij de toegang tot de mensenharten
gemakkelijker vinden door hun karakters, want zij moeten toch diegenen
winnen die nog ver van Mij af staan.
Bedenk dit wel, dat de mensen die naar Mij op weg zijn reeds in een sfeer
vertoeven waar mijn werkzaam zijn gemakkelijker herkend wordt. Dat echter
de mensen die nog ver van Mij afstaan zich buiten deze sfeer bevinden
en dat het daarom nodig is dat iemand in beide sferen toegang heeft, om
te spreken zoals het voor hen begrijpelijk is en toch ook te spreken over
wat van Mij is uitgegaan. Ik weet waarom Ik jou (Bertha Dudde) uitkies voor deze
missie, omdat Ik de mensenharten ken die met hun verstand eerst alles
onderzoeken voordat zij het aannemen, en hun verstand dus niet genegeerd
mag worden om, succesvol op de zielen te kunnen inwerken.
Het verlossingswerk bij zulke mensen is veel moeilijker maar toch niet
hopeloos, want mijn genade werkt daar waar het oor zich opent, zodat mijn
genadegave ook het hart kan raken. Mijn wil is nu dat van mijn werkzaam
zijn melding wordt gemaakt, ook daar waar de wereld nog sterke invloed
uitoefent. In de eindtijd levert het verkondigen van mijn evangelie op
de tot nog toe gebruikelijke wijze weinig succes op, als het al niet geheel
onmogelijk is. Mensen die in de wereld staan en ook contact hebben met
de wereldse mensen, worden niet zo gauw afgewezen als zij in mijn opdracht
spreken, als diegenen die weinig contact hebben, omdat hun geestelijke
sfeer reeds een andere is waarin de wereldse mensen zich niet kunnen verplaatsen
en zich daarom eerder afgestoten dan aangetrokken voelen. Deze sferen
nu worden door gevoelsopwellingen gevormd die dus goed of slecht, liefdevol
of arm aan liefde kunnen zijn. Steeds zal de aard van de mens het soort
sfeer vormen waarin zijn ziel nu verkeert.
Bestem Ik echter een mens die Mij dienen wil om een missie te vervullen,
dan bouw Ik zelf die sfeer om hem heen die beantwoordt aan zijn missie,
waarin dan degene die Mij dienen wil met succes werkzaam kan zijn voor
Mij en mijn rijk. Wat niet betekent dat Ik Mij van een mens bedien die
geheel buiten geestelijke sferen staat, daar deze niet in mijn naam werkzaam
zou kunnen zijn. Doch Ik spreid mijn sluier over het licht dat te helder
en stralend door zou breken en juist een zodanige verwarring onder de
wereldse mensen zou kunnen aanrichten, dat deze belemmerend zou werken
om een van hen te winnen.
Ik kies voor Mij die mensen uit voor zo'n missie die in hun willen van
Mij geworden zijn, die mijn liefde begrepen hebben en die Ik nu als werktuig
gebruiken kan in de laatste tijd vóór het einde. Ikzelf
werk in hen en door hen. En dat is jou (Bertha Dudde) als verklaring gegeven op
de vraag waarom niet alle mensen de zelfde gemoedsbeweging hebben - en
dat toch een overvloed van liefdekracht werkzaam wordt die niet zichtbaar
is. Want Ik zie in het hart en ken de wil van de mens, in welke mate hij
Mij is toegedaan, en overeenkomstig deze wil is ook zijn roeping voor mijn rijk.
Amen |