Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.4995
6 november 1950

Kindschap Gods

Alle mensen zijn mijn kinderen - en alle pak Ik vast met dezelfde liefde, omdat mijn liefde voor mijn schepselen nooit kan ophouden en geen uitzondering kent. En toch zijn nog ontelbare mensen zo ver van Mij verwijderd, dat ze de kracht van mijn liefde niet meer gewaarworden, maar dit wel uit eigen wil, omdat ze zichzelf nog steeds van Mij afwenden, en de stralen van mijn liefde alleen maar een geopend hart kunnen raken.

Dezen zijn dus gelijk aan kinderen die het vaderhuis hebben verlaten en naar den vreemde zijn getrokken daar ze meenden de liefde van de Vader te kunnen missen. En deze kinderen wil Ik weer terugwinnen omdat mijn liefde vurig naar hen verlangt en Ik ook weet dat ze buiten mijn vaderhuis in nood en ellende leven omdat Ik mijn kinderen en hun rampzalige toestand, die hun lot is zolang ze van Mij gescheiden zijn, ken.

Ik probeer hen terug te winnen, Ik tracht hun liefde te winnen en dat zolang tot ze weer van Mij zijn, tot ze zalig zijn in de Armen van hun Vader. Doch een eindeloos lange tijd kan verstrijken, eer Ik mijn doel bereikt heb, maar Ik ben lankmoedig en geduldig en mijn liefde kent geen grenzen. Wat Ik niet spoedig tot stand breng, bereik Ik later, maar eens zal ook het laatste kind de weg terug hebben gevonden, al duurt dit een eindeloos lange tijd. Ik bereik mijn doel zeker, maar mijn schepselen moeten nog onuitsprekelijk lijden zolang ze nog ver van Mij zijn, en daarom probeer Ik hun lijdensweg te verkorten en wend alle middelen aan om hun stijfkoppigheid te breken en voor hen de liefdevolle Vader te zijn, maar steeds met inachtname van de vrije wil, die ze als mijn ware kinderen moeten behouden om volmaakt te worden.

Het kindschap Gods moeten ze bereiken, in alles op Mij gelijkend, ze moeten als ware kinderen mijn erfenis, het erfdeel van hun Vader aanvaarden, ze moeten met Mij scheppen en vorm geven en eeuwig gelukkig zijn. Alleen op aarde kunnen de zielen het doel bereiken om tot mijn ware kinderen te rijpen. Het hoogste en schoonste doel is hun gesteld. Maar hoe weinig wordt het nagestreefd door de mensen, die Ik als Vader het heerlijkste lot zou willen bereiden.

Eens waren ze afhankelijk van mijn tegenstander en lieten zich door hem beïnvloeden en deze afhankelijkheidsrelatie moeten ze eerst verbreken voordat ze weer opgenomen kunnen worden in het vaderhuis. Ze moeten afstand doen van de wereld, het welke satans rijk is, dat wil zeggen: ze mogen deze aardse wereld met zijn bekoringen en vreugden niet begeren. Integendeel moeten ze hun wil op Mij richten, ze moeten als verdwaalde kinderen vurig verlangen naar mijn vaderlijke bescherming en mijn vaderlijke liefde. Dan kom Ik hen tegemoet om ze de weg te wijzen die zeker naar Mij, terug in het vaderhuis voert.

Eenmaal keert iedere ziel naar Mij terug, maar mijn liefde probeert de tijd dat ze van Mij verwijderd is, te verkorten omdat het een tijd is zonder gelukzaligheid, een tijd waarin de geest zich in duisternis bevindt en krachteloos is. En daar Ik al mijn schepselen liefheb, kom Ik dan ook alle mensen nader, opdat ze Mij, hun Vader leren kennen en ze zich voegen naar mijn wil. Wie Mij echter toch nog weerstand biedt, die dwing Ik niet. Hij zelf bereidt zich echter een zwaar lot, hij berooft zich van de hemelse gelukzaligheid, hij geeft kostbare schatten op ter wille van vergankelijk aards bezit - en hij blijft nog eeuwige tijden van Mij gescheiden en bevindt zich dus in de macht van mijn tegenstander, maar steeds uit eigen schuld.

Amen