BD.4982
15 oktober 1950
Zevende en achtste gebod
Mijn kind, dat Mij in trouw en volharding dient,
een teken te meer van mijn liefde en genade: er is u ook nog
het gebod gegeven: "Gij zult niet stelen". U overtreedt dit
gebod van de naastenliefde heel duidelijk, als u zich dus vergrijpt aan
alles wat het zijne is. U moet het eigendom van uw naaste eerbiedigen,
ja, het zelfs beschermen tegen zijn vijanden, daar u anders geen liefde
voor hem voelt zoals Ik ze u gebied. U moet uw naaste beminnen als uzelf
en u zult diegene dankbaar zijn die uw eigendom eerbiedigt, dus moet u
hetzelfde doen om ook de liefde van uw naaste te verwerven. Wat u wederrechtelijk
in bezit neemt, zal u geen zegen opleveren, veelmeer zal het u bezwaren
en uw ziel te neer drukken, die er naar streven wil opwaarts te gaan.
"U zult niet stelen". Het zijn niet alleen aardse goederen die
u van uw naaste niet zult mogen ontvreemden. Ook geestelijk zult u hem
schade kunnen berokkenen, doordat u hem onthoudt wat voor zijn ziel bevorderlijk
is, en wat mijn genade alle mensen doet toekomen en door ieder naar zijn
medemensen kan worden overgedragen. Wie dus in het bezit is van geestelijke goederen, heeft deze van Mij ontvangen.
Maar ook de medemens komt hetzelfde recht toe zijn honger eraan te stillen,
en dit recht mag u hem niet beknotten, doordat u hem onthoudt wat ook
voor hem bestemd is. U neemt hem dan in zekere zin af wat ook hem toebehoort,
zelfs wanneer hij het nog niet in bezit heeft genomen. Uit uw handelwijze
blijkt dan geen liefde voor uw naaste en nog minder liefde voor Mij, uw
God en Schepper van eeuwigheid. Elk verkleinen van geestelijke of aardse
goederen valt onder dit gebod en elk veronachtzamen van de liefde tot
de naaste valt op uzelf terug, u zult ontvangen met de maat waarmee u
meet en u zal ontnomen worden wat u de mensen ontneemt en daarom zult
u naar ziel en lichaam het loon ontvangen dat u verdient.
En op dezelfde manier is ook het volgende gebod te verstaan: "U zult
geen valse getuigenis afleggen tegen uw naaste". Steeds moet er
zuivere waarheid uit uw mond vloeien en nooit mag u door een leugen uw
naaste schade berokkenen in zijn aanzien, in zijn positie onder de medemensen.
Elke laster is een zonde tegen dit gebod, door elke onware uitlating over
hem schaadt de mens de naaste en handelt liefdeloos en onrechtvaardig,
waarvoor hij zich moet verantwoorden. Als er van u een getuigenis verlangd
wordt over uw naaste, wees waarheidsgetrouw en vol liefde jegens hem.
Probeer zijn fout te begrijpen en hem vol liefde erop te wijzen, maar
misbruik zijn zwakheid niet ten voordele van uzelf, doordat u hem tracht
te kleineren tot uw eigen voordeel. Door een onbedachtzaam woord kunt
u de naaste schaden en de gedachte om te vergelden wordt wakker in hem,
en deze verstikt elke liefde en maakt de mens zondig. U moet wel waarheidsgetrouw
blijven, dus niet tegen dat wat u weet en uw geweten in, een mens loven
die het niet verdient, maar elke daad van liefdeloosheid zij verre van
u, verre van u zij elke daad tot eigen voordeel die de naaste benadeelt. Elk oordeel over uw naaste dat niet volgens de waarheid is, is een grove
schending van dit gebod, want het ontbeert elke liefde en strekt u, mensen
niet tot eer. Elke leugen is te veroordelen, maar als ze duidelijk tot
schade van de naaste is, is het een dubbele zonde, een zonde tegen de
naaste en een zonde tegen Mij zelf, die de eeuwige Waarheid ben.
Het is
een schending van de liefde jegens Mij en jegens uw medemens.
Amen |