BD.4978
3 oktober 1950
Tien geboden -
Eerste en tweede gebod
De richtlijnen volgens welke u op aarde moet leven en mijn wil vervullen,
zullen u gegeven worden: U zult u voortdurend mijn geboden van de liefde
voor ogen moeten houden en dan zult u nooit kunnen zondigen, omdat een
leven in liefde steeds een leven in mijn eeuwige ordening is en dan elke
zonde is uitgesloten. In mijn gebod van de liefde tegenover God en de
naaste waren de wetten en de profeten inbegrepen,
en zodoende waren de tien geboden, die Mozes gegeven werden, niet opgeheven
door mijn geboden van de liefde, veeleer bevestigd. De tien geboden waren
als het ware vervat in mijn twee geboden, waarin Ik de liefde tot Mij en de
liefde tot de naaste verlangde.
Alleen één enkele God moet u uw gehele liefde schenken,
dus slechts een Wezen moet voor u Datgene zijn waar u met uw hele hart
naar streeft, Wat u bemint en vereert, Wat u tracht te bereiken. Niets
moet er voor u bestaan wat dit volmaakte Wezen, uw God, zou kunnen vervangen
of verdringen, want al het andere wat een mens nog begerenswaardig toeschijnt,
zijn afgoden, die de liefde tot uw God minder maken en daarom naast Mij
niet kunnen worden geduld. Uw liefde moet volledig en helemaal Mij gelden,
uw God, Schepper en Vader van eeuwigheid. Want vanuit deze liefde vormt
zich uw levenswandel, uw wil en uw inzicht. Wie Mij boven alles liefheeft, heeft alles gewonnen, Mij zelf, mijn liefde
en het eeuwige leven in mijn nabijheid.
Dit gebod is het eerste gebod,
maar omvat toch ook het tweede gebod, de liefde tot de naaste. Want ook
de liefde tot datgene wat Ik geschapen heb, is een getuigenis van de liefde
voor Mij en daarom zijn beide geboden niet van elkaar te scheiden.
Opdat u vast en onwankelbaar leert geloven, moet u mijn nabijheid bespeuren
en voelen dat Ik zelf tot u spreek en in ga op al uw gedachten en vragen,
zelfs wanneer die niet zijn uitgesproken. Ik toon steeds belangstelling
voor uw innerlijk leven, Ik ken uw vragen en wil ze u ook steeds beantwoorden,
zodra u Mij er maar gelegenheid toe geeft, dat wil zeggen: zodra u Mij de vragen
en gedachten voorlegt en het antwoord geduldig afwacht.
U zult steeds
het antwoord ontvangen, zodra u zich instelt om bereidwillig te
ontvangen, dus naar uw innerlijk luistert, vanwaar het antwoord komt.
En zo verneem nu de verklaring van het gebod:
Tweede gebod: "U zult de naam van
uw Heer niet nutteloos gebruiken".
Ik ben en blijf voor u het hoogste en volmaaktste Wezen, met wie u toch
altijd in verbinding zult kunnen treden. Ik wil dat u zich met Mij verbindt,
dat u de vereniging met Mij zoekt; Ik wil dat u naar Mij roept, omdat
u daardoor uw wil aan Mij laat blijken, Ik wil dat u Mij nooit uit uw
gedachten bant, dat Ik voor u het eerste en het laatste ben, dat u alles
met Mij deelt wat u bezig houdt, dat u Mij om raad vraagt en Mij alles
toevertrouwt en dat u zich toegedaan naar mijn wil voegt.
Maar Ik wil
niet dat u mijn naam in de mond neemt zonder dat het hart erbij is.
Ik
wil niet dat u een schijnleven leidt, dat u zich tegenover de mensen wilt
voordoen als mijn kinderen die de Vader innig zijn toegedaan, terwijl
u in werkelijkheid ver van Mij verwijderd bent. Ik wil niet dat u mijn
naam in het openbaar uitspreekt en de verbinding met Mij helemaal onmogelijk
maakt door uw gezindheid, door uw levenswandel die niet overeenstemt met mijn wil, die echter daarom voor uw medemensen verborgen blijft omdat
u zich voortdurend van mijn naam bedient om uw medemensen te misleiden. U gebruikt dan mijn naam vergeefs, wanneer hart en mond niet overeenstemmen,
wanneer de mond anders spreekt dan het hart voelt. Dan is het waarlijk
beter voor u, wanneer u zich duidelijk van Mij afwendt, omdat elk inzicht
u dan ontbreekt, terwijl u door het noemen van mijn naam toegeeft dat
u beseft wie Ik ben, maar Mij in uw hart nog weerstreeft.
U misleidt Mij
niet, wel echter uw medemensen en u speelt zo een spel van leugen en verraad
tegenover Mij. U moet u ervan bewust zijn dat het nutteloos noemen van
de naam van uw God uw zonde verdubbelt, dat u Mij in zekere zin als dekmantel
van uw verkeerde levenswandel gebruikt, dat u verwarring wilt stichten
bij hen die nog geloven en voor wie Ik het hoogste en volmaaktste Wezen
ben. Ik zou u moeten straffen voor elk aanroepen van mijn naam dat uit
uw mond komt, maar Ik eerbiedig uw vrije wil en duld uw vergrijp, wat
de gelovigen echter soms achterdochtig maakt en aan het geloof zal laten
twijfelen.
Daarom is elk noemen van mijn naam zonder ernst een verzoeking voor de
gelovigen, waarvoor Ik eens verantwoording eis. Het is een minachting
voor Mij, die u niet erkent en toch gebruikt om uw werkelijke wezen te
versluieren, die u dus tot deelgenoot tracht te maken, anders zou u zich
duidelijk van Mij afwenden en uw levenswandel niet proberen te verbergen.
Het nutteloos noemen van mijn naam is een leugen, dat zich eens ernstig
zal wreken wanneer elke zonde openbaar wordt, het is een grove overtreding
van het gebod van de liefde tot God en de naaste.
Amen
|