BD.4919
22 juni 1950
Deemoed - Arrogantie - Gevaar
De deemoedige schenk Ik mijn genade, de verwaande onttrek
Ik haar - want de verwaandheid verstikt de liefde, terwijl de deemoed
liefde wekt. En daarom komt ook de deemoedige mijn hele liefde toe die
hem nu met genade zonder mate overstelpt. Voelt de mens liefde in zijn
hart voor zijn medemens, dan kan hij tegenover hem niet aanmatigend zijn,
maar beschouwt hem als zijn broeder en hij is hem van dienst uit liefde.
Daarom zal ook de deemoedige werken van naastenliefde verrichten waarvoor
Ik hem zegen en beloon - weer met mijn liefde en genade.
Wie arrogant is, diens hart is hard en gevoelloos, hij is niet behulpzaam,
maar hij wil heersen en wordt daarom door Mij niet aangezien, omdat dit
gevoel - de begeerte om te heersen - aanleiding was van de afval van weleer
van Mij, die alleen door diepe deemoed tegenover Mij kan worden goedgemaakt,
bijgevolg de deemoed ook terugkeer naar Mij betekent.
Het geestelijke was diep gezonken door arrogantie - in het stadium als
mens heeft het echter weer een bepaalde hoogte bereikt, waarbij nu echter
het grootste gevaar bestaat weer in hoogmoed te vervallen, zichzelf iets
aan te matigen, wat tegenover de medemens tot uitdrukking komt in liefdeloosheid.
Dat de mens zich door de hoogmoed ook van alle hulpmiddelen berooft om
opwaarts te klimmen, dat hij daardoor mijn genade verspeelt, is het grootste
gevaar, waarop Ik u steeds opmerkzaam maak, opdat u niet weer in de diepte
stort door eigen schuld. Alles wat verwaand is, hoort nog bij mijn tegenstander,
die volhardt in de grootste weerstand tegen Mij en meent Mij ten val te
kunnen brengen. Als eens de hoogste lichtdrager werd hij tot mijn tegenstander,
omdat hij zich boven Mij verhief - hij geloofde zich boven Mij te kunnen
stellen en stortte zo in de diepste afgrond.
De verwaandheid is de eerste schrede naar een bodemloze val, de deemoed
daarentegen de ladder die omhoog leidt, de zekerste brug naar Mij - want
wie Ik mijn genade schenk, bereikt zeker zijn doel, omdat mijn genade
hulp betekent, mijn bijstand en mijn leiding.
Denk aan uw zonde van weleer, die u van Mij scheidde, denk aan mijn overgrote
liefde, die u tot Mij wil trekken - denk aan uw zwakheid en onvolmaaktheid
en denk aan de grote afstand waarin u zich bevindt, dan zult u in diepste
deemoed uw hoofd buigen en verlangend uw handen naar Mij uitstrekken en
dan pak Ik u vast met mijn liefde en genade en geef u alles wat u nodig
hebt om de afstand tot Mij te verkleinen - om tot Mij te komen van wie
u eens bent uitgegaan.
Doch wee, wanneer u zich nooit bewust wordt van de afstand tot Mij, wanneer
u meent te verheven te zijn om tot Mij te bidden in diepste deemoed -
dan kan er geen genade tot u komen, dan bent u nog in de macht van hem
die u ten val bracht, dan kunt u nooit vrij worden van de zonde van arrogantie
van weleer, want zonder mijn genade kunt u nooit ofte nimmer zalig worden.
Amen |