BD.4840 Kerkelijke geboden Er zijn voor u geen bijzondere voorschriften door Mij gegeven hoe uw instelling moet zijn tegenover de door mensen gegeven kerkelijke geboden. Alles wat u uit vrije wil doet, wordt door Mij gewaardeerd. Alles wat u echter onder dwang verricht - uit vrees voor straf of ook uit gewoonte - heeft voor Mij geen waarde. Wat mensen u laten doen, dat moet u ook door mensen betaald worden. Nooit moet echter de mensen een beloning van Mij in het vooruitzicht worden gesteld, die Ik zelf niet heb beloofd. Ik kan niet iets goedkeuren wat geheel in strijd is met mijn wil, omdat Ik de mensen de vrije wil heb gegeven, die echter door geboden - afkomstig van mensen - wordt aangetast. Want een gebod is een dwang die het gebruik van de vrije wil uitsluit. Ikzelf heb de mensen slechts één gebod gegeven, het gebod van de liefde, dat de grondwet is en dat moet worden nageleefd, wil er niet tegen mijn eeuwige ordening worden ingegaan. En toch is het gebod van de liefde een gebod, dat de wil van de mens de vrijheid laat. Er bestaat geen dwang die hem tot naastenliefde verplicht. De mens wordt ook niet door Mij gestraft als hij het gebod van de liefde niet nakomt, maar hij straft zichzelf omdat hij het enige middel dat voor hem de verlossing betekent uit een door eigen schuld gebonden toestand, veronachtzaamt. Ik gaf de mensen het gebod van de liefde dat uit vrije wil wel of ook niet kan worden vervuld. Maar de mensen voegden er nog geboden aan toe die Ik niet kan goedkeuren. Want ze worden niet gedragen door de liefde tot de medemensen, maar ze zijn alleen maatregelen om de macht te versterken, daar het vervullen van deze geboden voorwaarde is om tot een organisatie te behoren die het recht voor zichzelf opeist, de ware kerk van Christus te zijn. Daarmee zet ze de mensen onder dwang die nu geloven dat zij zich bezondigen, wanneer ze zich niet aan deze geboden houden. Daarom komen zij nu deze geboden nauwkeurig na en richten er hun hele aandacht op. Terwijl ze mijn gebod van de liefde veronachtzamen. De liefde kan zich alleen in vrijheid ontplooien. Liefde en dwang zijn tegenstrijdig met elkaar. En daarom kan Ik ook in het vervullen van kerkelijke geboden geen liefde tot Mij herkennen, zolang ze traditioneel worden nagekomen, en dat als een getuigenis tegenover het gezag dat zulke geboden heeft uitgevaardigd. Bovendien zijn deze geboden ook niet geschikt de liefde tot Mij te laten ontvlammen omdat zij Mij voorstellen als een Wezen, behept met menselijke zwakheden, dat gehoorzaamheid, eerbied en erkenning eist - terwijl Ik alleen maar bemind wil zijn. Voor mijn ogen is niets zonde dan alleen dat, wat in strijd is met de liefde tot Mij en de naaste. Evenmin zullen zij die de genoemde kerkelijke geboden onderhouden, ooit verdiensten verwerven, omdat het geboden zijn die ze moeten vervullen. De vrije wil moet uit liefde voor Mij kiezen. En daarom hebben de mensen geen geboden nodig behalve het mijne dat Ikzelf hun gaf, in het besef van de zegen die er uit voortkomt voor iedere mens die ze vervult. Amen |