Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.4828
2 februari 1950

Tekort aan maaiers in de tijd van de oogst

Ten tijde van de oogst zullen er veel arbeiders nodig zijn, en daarom is Mij iedereen welkom die Mij zijn diensten aanbiedt. En ieder zal naar zijn bekwaamheid op die plaats gezet worden waar hij werken kan en zijn dienst vervullen naar zijn vermogen. Ik wijs niemand af omdat het werk voor het einde dringend is en Ik ook niet genoeg maaiers hebben kan, als de tijd van de oogst gekomen is. Maar hun wil en hun trouw moeten zij Mij schenken, ze moeten als deugdelijke knechten voor hun Heer opkomen en Zijn aanwijzingen in ontvangst nemen altijd vanuit de vaste wil daarnaar te handelen en zodoende voor Mij trouwe diensten te verrichten.

Maar zij moeten niet alleen mijn wil uitvoeren, maar zich die wil ook tot de hunne maken, dat wil zeggen: zij moeten zelf ervan overtuigd zijn dat alleen door hun arbeid de medemens geholpen kan worden. Dat dus hun geestelijke arbeid niet alleen mechanisch of in mijn opdracht wordt uitgevoerd - maar het moet hun zelf vreugde bereiden omdat zij inzien dat dit werk alleen resultaat voor de ziel oplevert. Alles wat mijn knechten voor Mij en mijn rijk doen moet vanuit de volste overtuiging, met ijverige toewijding en in liefde worden uitgevoerd, dan pas zijn het ware dienaren die Ik Mij gekozen heb om voor Mij bezig te zijn.

Wie zijn opdracht alleen gedwongen uitvoert die zal geen zegen oogsten, hij zal niet de juiste leider voor de blinden kunnen zijn omdat hij zelf niet ziende is. Mij dienen betekent in liefde voor de medemensen werkzaam zijn om hen geestelijk en lichamelijk te helpen in hun nood. Want dat doe Ik vanuit mijn liefde, doch mijn dienaren moeten het in mijn plaats doen, zij moeten Mij vertegenwoordigen - dus de wil van hun Heer vervullen als Hijzelf zich niet kan uiten vanwege de mensen, die mijzelf niet zouden kunnen verdragen in hun nabijheid vanwege de onrijpe toestand van hun ziel. En tot hen moet Ik door mensenmond spreken en daartoe moeten ijverige dienaren Mij hun mond lenen, opdat Ik tot die eersten kan spreken als zij mijn woord nodig hebben.

Er is veel arbeid in mijn wijngaard, er zijn nog veel onbebouwde akkers, dat zijn mensenharten die ontvankelijk gemaakt moeten worden voor het zuivere zaaigoed, voor het evangelie dat van Mij uitgaat en de mensen tot Mij moet terugbrengen. Wie dus mijn evangelie verbreidt, wie de medemensen opheldering verschaft en hen in staat stelt mijn woord aan te nemen, wie hun harten toebereidt tot liefde en ze dus voor Mij zelf ontvankelijk maakt, die is mijn knecht en verricht voor Mij de juiste diensten. Hij zal reeds op aarde gezegend zijn en eenmaal in het geestelijke rijk, want hij helpt met het redden van veel zielen van de eeuwige dood. Hij verspreidt licht en verlicht zo de weg naar Mij, de weg naar het eeuwige leven.

Amen