BD.4777
10 november 1949
De zwaarste straf
Gekluisterd te worden in de hardste materie is de zwaarste
straf, die een geestelijk wezen kan treffen dat al als mens belichaamd
op de aarde was. De ontelbare scheppingen zijn al bewijs genoeg dat talloze
wezens weer hun weg van ontwikkeling moeten beginnen, want zolang het
geestelijke het nodig heeft zich te ontwikkelen - zullen er ook aardse,
stoffelijke, scheppingen zijn die voor het geestelijke als dragers dienen,
en het de ontwikkeling mogelijk maken door de veelzijdigheid en verscheidenheid
van hun vorm, al naar gelang gedaante en hardere of zachtere substantie.
Zolang deze scheppingen niet ophouden te bestaan is ook het geestelijke
niet verlost.
Gedurende de tijd van een verlossingsperiode kan het geestelijke zich
uit de hardste materie omhoog ontwikkeld hebben tot en met de mens, want
deze mogelijkheid bestaat. Maar daartoe is het opgeven van de weerstand
in een vastgestelde tijd nodig, wat evenzeer mogelijk is, echter veelal
op de hardnekkigheid van het geestelijke schipbreuk lijdt, dat aanvankelijk
zo weerspannig is tegen God dat eeuwigheden kunnen vergaan tot deze weerstand
gebroken of verzwakt is. Scheppingen die voor het menselijk oog, vaak
voor een eindeloos lange tijd, onveranderlijk schijnen, geven blijk van
deze weerstand. Ook de scheppingen die in zekere zin de korsten van de
aarde vormen en een gewelddadig oplossen door de goddelijke wil ervaren,
moet de mogelijkheid tot ontwikkeling van het geestelijke gegeven worden.
En voor dit geestelijke is dus één verlossingsperiode niet
voldoende. Toch bespeurt het in het einde van dit tijdperk het oproer
in het heelal en heeft nu zelf belangstelling voor een nieuwe vorm, en
de weerstand tegen God wordt minder omdat het Zijn ontzaglijke kracht
en macht gaat bemerken. En God houdt rekening met dit verlangen en lost
aan het einde van de periode alle scheppingen op, wat dus nu een keerpunt
voor het geestelijke betekent dat eeuwigheden lang werkeloos gebonden
was in het binnenste van de aarde.
Het geestelijke is nu bereid te dienen en wordt in de uiterlijke vorm
ingelijfd die een, al is het aanvankelijk maar minimale bezigheid, toelaat.
En de ontwikkelingsgang begint nu over de aarde en leidt ook zeker tot
de belichaming als mens, al is het pas na een heel lange tijd. Dit is
een verklaring te meer voor de op komst zijnde verwoesting van de aarde,
die in het eeuwige heilsplan is voorzien en ofschoon vele mensenlevens
er aan ten offer vallen, betekent dit voor het geestelijke verlossing,
dat het bestaan in andere nieuwe vormen uiterst verlangend tegemoet ziet.
Amen
|