BD.4759
3 oktober 1949
Vegetarisch voedsel - Het doden van dieren
U zult Mij als uw Leraar over alles kunnen vragen en Ik zal
u antwoorden. Ik zal u het juiste begrip geven voor datgene wat u onduidelijk
is en het zal voor u gemakkelijk te begrijpen zijn. Wie Ik het vermogen
heb gegeven binnen te dringen in geestelijk weten, dus wiens geest Ik
zal verlichten, opdat hij zijn medemensen kan onderrichten met hetzelfde
geestelijke goed, moet door Mij als bruikbaar bevonden zijn, hij moet
zich geestelijk zo ontwikkeld hebben, dat Ik zelf met hem in verbinding
kan treden door zijn wil. Maar een verbinding met Mij stelt een innerlijke
volledige toewijding aan Mij voorop, die alleen Mij aantrekt, omdat, wat
naar Mij verlangt, door Mij ook wordt vastgepakt.
Nu heb Ik de mens in het geheel geen beperkingen opgelegd, zoals Ik ook
nooit eisen aan de mens stel zich te kastijden om het rijk Gods te bereiken.
Ik heb alles geschapen en toen Ik u op de aarde plaatste, gaf Ik u ook
het recht, u de aarde en alles wat er op is, ten nutte te maken. Toen
Ik u, in zekere zin als heren der schepping, de aarde toevertrouwde, was
het aan u overgelaten, welke betrekking u tussen u en de geschapen wezens
die u omgaven tot stand wilde brengen. Ik heb u geen geboden gegeven,
Ik liet u de volledige vrijheid, Ik trad terug, tot op zekere hoogte liet
Ik u alleen met mijn werk. Want u moest uw wil beproeven. U moest uit
eigen aandrang mijn goddelijke ordening binnengaan, u moest erin vertoeven
en moest derhalve denken en handelen onbeïnvloed door Mij. En zo
moest u dus zelf de verhouding tot stand brengen tot alles wat u omgaf.
Maar het geestelijke leeft in al mijn scheppingswerken, dat wat u kunt
zien, hebt u zelf al overwonnen, dat wil zeggen: uw ziel is door elk scheppingswerk
gegaan, dat voor haar een toestand van dwang betekende en dat zo lang,
tot de materiële uiterlijke vorm haar vrij liet. Het ontsnappen van
het geestelijke uit de vorm was steeds een daad van verlossing, want de
volgende vorm was steeds zachter en meegevender, tot na eindeloos lange
tijd de ziel haar laatste vorm op deze aarde mocht betrekken. De goede
mens doet nu onbewust wat het nog in de vorm geketende geestelijke helpt
opwaarts te gaan, omdat zijn ziel de kwellende toestand kent en hem minder
erg wil maken vanuit zijn liefde. En zo kan een daad bedreven worden die
bevrijdt (uit een bepaalde vorm), die wreed lijkt en toch niet als wreedheid
kan worden beoordeeld.
(14 oktober) Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen een handeling
die alleen maar vernietiging vanuit een kwade wil op het oog heeft en
zo een die voor de mens een goed lijkend doel moet vervullen. Verder moet
er onderscheid worden gemaakt tussen mens en dier in zoverre dat de mens
nooit het leven van een ander mens mag nemen, omdat er op de aarde geen
verdere belichaming voor hem meer bestaat, daar het aardse
leven de laatste halteplaats voor het geestelijke betekent om rijp te
worden, terwijl het geestelijke in het dier de laatste omvorming nog niet
heeft bereikt, dus een overgang in een nieuwe vorm in gekluisterde toestand
of tot mens, die het gevolg van het doden is, en dus een schrede voorwaarts
kan worden genoemd.
Verder is de omstandigheid maatgevend op welke manier het leven van het
dier wordt genomen. Het moet een daad van liefde zijn in zoverre dat het
dier pijn en kwelling bespaard wordt, want steeds moet er het goddelijke
schepsel in worden gezien dat mijn liefde bezit en dus alleen al daarom
met zachtheid moet worden behandeld, opdat het geestelijke erin van de
kant van de mensen liefde bespeurt en bereid is zijn leven te offeren
voor het welzijn van de mensen. Daar het nu de mens in waarheid dienstbaar
is, vervult het zijn aardse taak en verkrijgt een hogere graad van rijpheid,
die hem de belichaming als mens verzekert, of ook een hogere trap van
ontwikkeling in een ander levend wezen. Het doden van een dier uit moedwil
is een zonde, want het breekt een stadium van ontwikkeling voortijdig
af. Doch nooit kan dezelfde daad als zonde worden aangezien, wanneer het
motief ervan een hulpverlening is voor de medemensen. In hoeverre nu deze
hulp beantwoordt aan mijn wil zal eveneens worden toegelicht.
(15 oktober) Alles wat u eet is door Mij gezegend, wanneer u zelf gelovig
van harte bent en tracht Mij te bereiken. Een mens die bewust op Mij aanstuurt
of instinctief in liefde werkt en daardoor Mij nabij is, kan niet zondigen.
Wat hij doet zal juist zijn voor mijn ogen, omdat hij voornemens is te
leven naar mijn welgevallen. Dus zal hij ook kunnen eten wat hem goeddunkt
zonder zich lichamelijk of geestelijk schade toe te brengen. Hij moet
er alleen aan denken dat hij met elk voedsel geestelijke substanties tot
zich neemt, het zal hem duidelijk zijn dat het eten van vlees zijn uitwerking
(dat beantwoordt aan het wezen van het dier) heeft op de ziel van de mens
en dat daarom het goedaardige dier te verkiezen is als de mens de keuze
heeft.
Wil de mens echter van het genot van het vlees afzien, dan zal hij ook
voldoende vervanging vinden in het plantenrijk, maar steeds moet het hem
vrijstaan zich zijn lichamelijke voeding te kiezen, want Ik zal elke voeding
voor hem zegenen als hij Mij om deze zegen vraagt. Een overmaat is echter
geenszins goed, omdat dan het "ik" van de mens wordt verdrongen,
omdat er een vermeerdering van geestelijke substanties plaatsvindt, die
de mens van vroegere belichamingen (in steen- planten- en dierenrijk)
bezit en die een belemmering in zijn ontwikkeling kunnen betekenen. In
de juiste mate hoeft de mens echter geen ongunstige beïnvloeding
te vrezen. Maar de vis garandeert een passende maat, deze bevat geen nadelige
substanties voor de ziel en is daarom, met het oog op de ziel, het meest
bevorderlijke voedsel voor het lichaam.
Ik gebied u geen bepaalde spijzen (te eten), zoals Ik u echter ook geen
spijzen verbied. Alleen moet u steeds ook op de bereiding ervan letten,
opdat de lichamelijke voeding zich zal aanpassen bij het wezen van de
mens, opdat in het bijzonder schadelijke substanties worden afgezonderd
en niet meer met de ziel van de mens in aanraking kunnen komen. De mens
zal zulke voorbereidingen zelf treffen omdat hij van Mij het gevoelen
daarvoor heeft gekregen en, zodra hij aanstuurt op Mij, hij door Mij wordt
onderricht over wat juist en voor Mij als welgevallig is.
Amen
|