BD.4740
16 september 1949
De verantwoordelijkheid voor het aannemen van dwaalleren
De mensen maken zich te moeilijk los van een weten dat hun
van jongs af aan werd aangeleerd en dat ze daarom niet als onjuist willen
prijsgeven. Zonder nadenken hebben ze dit weten aangenomen en daar ze
geen schuld hebben aan hun opvoeding, kunnen ze voorlopig niet ter verantwoording
worden geroepen voor het aannemen van valse leerstellingen. Maar zodra
ze zelf hun verstand kunnen gebruiken, is het ook hun plicht elke geestelijke
opvatting te onderzoeken op zijn waarachtigheid. En ze zullen zich moeten
verantwoorden of ze hun verstand lieten werken zodra ze daartoe in staat
waren. Maar ze mogen niet elke geestelijke opvatting voor waar houden
zonder onderzoek, zoals ze zich ook niet kunnen rechtvaardigen met de
reden dat ze dat weten ontvangen hebben en dus zonder schuld zijn, wanneer
ze het gedurende hun leven op aarde voor waar houden.
Ze vergeten dat ze voor hun ziel de verantwoordelijkheid dragen, ze vergeten
dat niet Ik hen straf, maar dat ze zichzelf straffen, dat wil zeggen: dat ze in
een toestand van onvolkomenheid vertoeven, waarin ze nooit zalig kunnen
worden, maar dat Ik hen niet uit deze toestand verlossen kan, omdat hun
vrije wil werkzaam moet worden ten behoeve van deze verlossing, maar dat
ze de wil niet goed hebben gebruikt, daar ze anders hun verstand hadden
benut om die geestelijke opvattingen te onderzoeken. Ze bleven werkeloos,
ze lieten zich in zekere zin iets opdringen wat ze ook konden afwijzen
als ze dat wilden.
Als de mensen zich nu voor hun ziel moeten verantwoorden, wil dat zeggen
dat ze hun schuld moeten inzien, dat ze hun ongelukkige staat als eigen
schuld en rechtvaardig inzien en hun eigen verzuim moeten toegeven, zich
dus niet kunnen vrijspreken ten koste van diegenen die hen verkeerd hebben
onderwezen. Wel moeten ook deze leraren zich eens verantwoorden overeenkomstig
hun schuld, maar wie dwaalleren aanneemt, is niet vrij te spreken van
schuld, daar Ik de mens het verstand gegeven heb, dat hij op de eerste
plaats voor zijn zielenheil moet gebruiken.
Wie het nu serieus te doen is om de waarheid doet daar ook zijn best voor
en zal ze ook vinden. En elke onderrichting die de mens wordt aangeboden,
moet onderzocht worden als ze aanspraak maakt op waarheid. Dus heeft ook
de mens de plicht de hem overgebrachte geestelijke leringen met die leerstellingen
te vergelijken en de juiste wil om te onderzoeken zal ook juiste resultaten
opleveren.
Maar zoals de instelling van de mens is als hem door mijn wil de waarheid
wordt gebracht, zo is ook de toestand van zijn ziel na zijn dood - vol
licht of duister. Want alleen de waarheid geeft licht aan de ziel, terwijl
dwaling de ziel in duisternis laat vertoeven, waarin ze bij het begin
van haar weg over de aarde als mens heeft gekwijnd, die ze echter heel
makkelijk kon ontvluchten als ze haar wil juist gebruikt zou hebben.
Amen |