BD.4602
30 maart 1949
Eeuwige verdoemenis
Gods barmhartigheid kent geen grenzen, Gods liefde is oneindig. Zijn geduld is onmetelijk en daarom kunnen Zijn schepselen niet voor eeuwig verloren gaan, daar Hij anders niet volmaakt zou zijn. Het is daarom ook verkeerd van een eeuwige verdoemenis te spreken wanneer daar een denkbeeld van tijd onder te verstaan is dat iets nooit eindigends moet omschrijven. Want zo'n eeuwige verdoemenis betekende dan echter: iets dat voor God geheel verloren zou zijn, dus dat het wezenlijke dat oorspronkelijk van God is uitgegaan en door Zijn tegenstander aan Hem is ontrukt, voorgoed aan Zijn tegenstander is afgestaan. Dan zou echter deze tegenstander groter zijn dan God, hij zou in zekere zin overwinnaar zijn en in macht en kracht superieur zijn aan God, wat echter nooit kan bestaan of gebeuren, want met Zijn volmaaktheid, met Zijn kracht en macht en wijsheid kan niemand zich meten.
Wat uit Hem is voortgekomen, blijft eeuwig in Zijn bezit, slechts tijdelijk van Hem gescheiden, dat wil zeggen zich op grote afstand bevindend, omdat het dit zelf zo wil. Maar ook deze verwijdering is geen toestand die blijvend is, omdat het wezen om gelukzalig te zijn, door de uitstraling van Gods kracht moet worden aangeraakt en, als het daar zelf niet de wil toe heeft, door de liefde en barmhartigheid van God wordt vastgepakt, die hem de staat van gelukzaligheid wil bereiden. Een eeuwige verdoemenis zou daarom ook in tegenspraak zijn met Gods liefde en barmhartigheid, oftewel deze zouden begrensd zijn waardoor de volmaaktheid van God aan volkomenheid zou inboeten. Een hoogst volmaakt Wezen heeft geen menselijke zwakheden, een eeuwige toorn zou echter een minderwaardige menselijke eigenschap zijn, zoals ook elke eeuwigdurende toestand van straf geen goddelijke stelregel genoemd zou kunnen worden, want het goddelijke is gekenmerkt door de liefde. De liefde echter redt en helpt, ze vergeeft en maakt gelukkig en zal nooit iets voor eeuwig van zich afstoten.
Aan de tegenstander van God daarentegen ontbreekt het goddelijke principe, de liefde, en steeds zal zijn doel zijn, het wezenlijke voor eeuwig tot zich naar beneden te trekken. En hij is het die bij de mensen het begrip van eeuwigheid verwart, die tracht God als onbarmhartig en gevoelloos voor te stellen, om de liefde tot Hem te verstikken. Hij is het die zelf geen erbarmen kent en die daarom zonder bedenken tracht de zielen ongelukkig te maken, die hun elke mogelijkheid om geholpen te worden zou willen afnemen om ze voor eeuwig te verderven. En hij vindt gewillige aanhangers van zijn leer van de eeuwige verdoemenis, die allen God in Zijn oneindige liefde niet herkennen, daar zij anders deze leer geen geloof zouden kunnen schenken. Maar steeds zal de mensen de waarheid worden overgebracht en de dwaling fel belicht, opdat God als het volmaaktste Wezen herkend en bemind zal worden, opdat de mensen zich bij Hem aansluiten en Zijn tegenstander verafschuwen.
Amen |