BD.4326 8 en 9 juni 1948 Lichaam en ziel in harmonie Ook het lichaam moet verzorgd worden om zijn kracht te behouden en fit te blijven voor zijn taak om de ziel te helpen op te stijgen. Het lichaam mag niet geheel verwaarloosd worden, want orde is eveneens een wet van Mij en alles behoort tot orde wat bevorderend en opbouwend werkt. Het is de mens wel als taak gesteld om zich los te maken van de materie, deze te overwinnen, doordat het hart zich ervan bevrijdt en daardoor niet langer wordt beheerst door aardse materiële zaken. Toch moet ook het lichaam in een zekere harmonie staan met de ziel. Het moet de ziel de innerlijke rust verschaffen, wat het dan altijd kan, wanneer het zelf ook tot rust is gekomen, dat wil zeggen in zijn behoeften is voorzien en het zich nu kan wijden aan het verlangen van de ziel. Het lichaam kan nu zeker eisen stellen, die het materialistisch denken verraden en nooit overeenstemmen met mijn ordeningswet, dan staat het niet in harmonie met de ziel, en dan zal de ziel zich verzetten, terwijl zij reeds in kennis staat, zij zal het lichaam zijn verlangen niet vervullen, hoewel het niet verslapt in zijn verlangen. Dan leven ziel en lichaam in een stille strijd met elkaar. Dan wordt het lichaam in alle richtingen slecht bedacht, totdat het tevreden is met de inwilliging van kleine verzoeken, totdat het zich aansluit bij de wens van de ziel. Dan is het weer in de juiste orde gekomen, en zal het zich ook goed voelen in de staat, zoals zij zich nu de bevorderaar van de ziel voelt. (9.6.1948) Dan kunnen hem ook weer hogere eisen worden gesteld, want dan bestaat niet langer het gevaar dat het lichaam de ziel overstemt, dat het zich zo op de aardse wereld richt dat het de ziel geheel verwaarloost. Het lichaam mag nooit de ziel overheersen, de stoffelijke wereld mag nooit op de voorgrond treden, de ziel moet beslissend zijn en door het lichaam gesteund worden in haar verlangen en streven, dan kan ook elke verlichting aan het lichaam worden verleend en elk verlangen vervuld, want dan stelt het lichaam nooit eisen die nadelig zijn voor de ziel. De ziel zal toch rijpen, omdat zij er voortdurend naar streeft in harmonie met Mij te leven, mijn welgevallen te verwerven en dicht bij Mij te komen, en achteloos aan de genoegens van de wereld voorbij kan gaan. Ik wil de mensen ook vreugde schenken op aarde, zodra deze vreugden geen gevaar voor de ziel betekenen. Maar wanneer dit het geval is, kan alleen Ik oordelen, en daarom bedenk Ik het lichaam vaak karig, zoals Ik echter ook stille vreugden bereid voor mensen die Mij trouw zijn, om hun mijn liefde te tonen, die altijd gelukkig wil maken. Amen |