BD.4062
13 en 14 juni 1947
Hel - Geoordeelde materie
Zolang het geestelijke in de vaste vorm gebonden is, kan er
van geoordeelde materie worden gesproken. Van de ziel, waarover is rechtgesproken,
want ze is verbannen door het besluit van Hem, van wie ze eens als kracht
is uitgegaan. Geoordeelde materie is bijgevolg alles, wat in oneindig
lange perioden nog geen wezenlijke verandering of oplossing heeft ondergaan.
Wat dus in zekere zin nog geen leven verraadt, want het erin gekluisterde
geestelijke is totaal krachteloos en lijdt ontzettende kwellingen, omdat
het zichzelf niet kan bevrijden. En dit is een beklagenswaardige toestand.
Het is een toestand, die als hel kan worden bestempeld, die voor het wezen
eeuwig duurt en pas verbetert, wanneer het wezen op het licht aanstuurt,
dat wil zeggen wanneer een hem aangeboden ondersteuning niet meer wordt
afgewezen.
Het is de omgeving, die het wezen onuitsprekelijk kwelt. Want het bevindt
zich in diepste duisternis. De materie houdt het gevangen. Het is gekluisterd
en volhardt des te langer in zijn weerstand tegen God en wordt steeds
krachtlozer, want de kracht van Gods liefde ontbreekt het wezen, dat zich
verre van Hem houdt. En ontbrekende kracht van Gods liefde werkt zich
uit in voortdurende verharding. En zo wordt het gevangenschap van het
geestelijke niet verdraaglijker in de loop van de tijd, maar eerder aangescherpt.
Al zal het wezen toch terugkeren naar God, van wie het zich eens in vrije
wil heeft verwijderd, ofschoon het de mogelijkheid was gegeven, naderbij
Hem te komen.
Deze toestand van het verharden van de materie begint, wanneer God Zijn
kracht van liefde aan het geestelijke onttrekt. En daar het wezen nu eenmaal
zijn oorsprong vindt in de kracht uit God - en al het goddelijke gelukzalig
is, maar een toestand van smart onzalig is - zo kan dus het van God verwijderd
zijn als hel worden beschouwd. Want het is totaal in strijd met de oertoestand
en de bestemming van het van God uitgegane wezenlijke, hoewel het ook
in de verste verwijdering van God het zelfbewustzijn ontbreekt, maar toch
elke kwelling voelt. Maar het inzicht ontbreekt hem, want dit is het onvermijdelijke
gevolg van het van God verwijderd zijn, waarin het wezenlijke zich bevindt.
Bijgevolg is ook een verandering van zijn toestand - een verbetering van
zijn situatie - een kwestie van eindeloos lange tijd. Het is een eeuwigheid
voor het gekluisterde geestelijke en er zou nooit een verandering intreden
als het wezen dit alleen teweeg zou moeten brengen door zijn wil. Want
deze is tot op het uiterste verzwakt en ervaart geen impuls, wanneer hem
niet van de kant van de goddelijke barmhartigheid hulp wordt geboden.
En dit gebeurt onvermijdelijk, maar welke tijden God nodig heeft om het
Hem weerspannige geestelijke ertoe te brengen zijn weerstand op te geven,
is door de mensen op deze aarde niet te beseffen. Maar helemaal laten
vallen zal Gods barmhartigheid geen van Zijn schepselen, want ze zijn
uit Zijn liefde voortgekomen. En de liefde Gods houdt nooit op.
Materiële scheppingen zijn een voortdurend bewijs van Gods liefde.
Ze zijn een uitdrukking van Zijn diepste erbarmen en tegelijkertijd een
teken van Zijn rechtvaardigheid, evenals de grote schuld van het zondigen
tegen God een straf eist, een uitboeten van de zondeschuld. En wederom
kan het begrip "eeuwige tijden" van toepassing zijn, want
een mens kan gedurende zijn levensduur geen vergaan of uiteenvallen of
verandering van bepaalde scheppingen vaststellen. En deze zijn het, die
het geestelijke, dat veroordeeld is tot de hel, in zich bevatten. En toch
komt eens, ook voor het hardste materiële scheppingswerk, het tijdstip
van het barsten, dat het in hem gekluisterde geestelijke wezen vrijgeeft.
Eens is de barmhartigheid Gods groter dan Zijn toorn. En eens begint ook
het geestelijke weer aan het positieve ontwikkelingsproces. Eens nemen
de kwellingen van de hel af. Ze worden minder, als aan de rechtvaardigheid
Gods de verschuldigde boetedoening is volbracht. Dan treedt de liefde
Gods weer in werking en ze heft het meest diep gevallene weer tot zich
op. Want de liefde Gods straalt over alles. De liefde Gods laat geen eeuwige
verdoemenis toe. Voor de liefde Gods bestaat er geen voortdurende scheiding
van Hem. Want Hij verlangt naar Zijn schepselen en Hij zal ze niet opgeven,
maar probeert hen gelukkig te maken, omdat ze van Hem zijn en zullen blijven
tot in alle eeuwigheid.
Amen |