Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.3993
7 maart 1947

Het omvormen van de materie - Bezigheid - Zegen - Verlossing

De goddelijke liefde is niet altijd herkenbaar, maar steeds aan het werk om de mensen te helpen, alsook al het geestelijke, dat nog onverlost smacht in materiële vorm. Elke verandering is een hulp en daarom moet ook de mens deelnemen aan het omvormen van wat hem als materie omgeeft, wanneer het geen dienend doel vervult. Ook uw liefde voor het onverloste komt daarin tot uitdrukking, dat u het bijstaat in geestelijke nood. En dat zult u kunnen doen, door het dienende mogelijkheden te ontsluiten.

Alles wat u omgeeft lijdt aan kwellingen, als het niet werkzaam kan zijn. Want de wil daartoe heeft het en het is steeds op grond van zijn wil ingelijfd in de vorm, die als bestemming een dienende functie heeft. Dus moet de mens ertoe bijdragen, dat het geestelijke niet wordt verhinderd te dienen, om zijn kwellingen niet te verlengen, maar het te helpen vrij te worden uit zijn vorm. Maar het denken en streven der mensen is erop gericht bezit te verkrijgen, rijkdommen te verzamelen. En bijgevolg zal hij slechts een klein deel van zijn materiële bezit naar zijn eigenlijke bestemming toevoeren, terwijl het andere, veel grotere deel van zijn bezit werkeloos blijft, omdat het niet wordt toegelaten dienend bezig te zijn.

En zo is het te begrijpen, hoe noodzakelijk een uiteenvallen van de vorm is voor dat geestelijke, dat gedurende lange tijd al in de materie was gebonden, zonder naar zijn eigenlijke bestemming te zijn gebracht. Het is begrijpelijk, dat God zelf het geestelijke helpt, waar de hulp van de mens het laat afweten, waar zijn begeerte naar aards bezit hem ertoe aanzet materiële goederen te verzamelen, zonder rekening te houden met de eigenlijke bestemming van die goederen.

Het is te begrijpen, dat God die goederen van de mensen heeft afgenomen en Hij daardoor het zich nog in de materie bevindende vergrote mogelijkheid geeft te dienen en zich te verlossen. En tegelijkertijd oefent Hij een druk uit op de mens om aan het verlossingswerk deel te nemen, doordat Hij hem in noodsituaties terecht laat komen, die hem moeten aansporen materiële omvormingen uit te voeren, om onbruikbare materie weer bruikbaar te maken.

Aan de mens zijn ontelbare mogelijkheden gegeven, scheppend en vormend bezig te zijn in tijden, waarin elk bezit is verwoest. En deze mogelijkheden moet hij van alle kanten bekijken, opdat het hemzelf en het geestelijke in de materie tot zegen zal strekken, opdat overal levendige bedrijvigheid zal beginnen. Want dit alleen is verlossend en verhoogt de graad van rijpheid van het geestelijke, terwijl passief zijn een stilstand van de ontwikkeling van het geestelijke betekent en nooit de instemming van God zal krijgen.

Het verzamelen van aardse goederen zal alleen dan zegenrijk zijn, wanneer daaruit een vergrote bedrijvigheid ontstaat, wanneer al het erin gebonden geestelijke een werkzaamheid wordt toegestaan, die beantwoordt aan zijn bestemming, wanneer de materiële goederen zo worden gebruikt, dat het met hun aard overeenstemt.

En met dit doel moeten de mensen helpen. Want het geestelijke in de materie is meestal op de hulp van de mens aangewezen in zoverre, dat deze het de bestemming moet toewijzen, of daar nieuwe scheppingen door zijn wil en zijn levenskracht moet laten ontstaan, waar het geestelijke de mogelijkheden om te dienen werd afgenomen.

En daarom is ijverige handenarbeid van grote zegen. Daarom zal beperkt materieel bezit steeds aanzetten om ijverig bezig te zijn en zal dit zowel voor het geestelijke in de materie alsook voor de mens zelf uiterst gunstig zijn, want het verlossingsproces van al het geestelijke kan alleen maar verdergaan, als het een dienen mogelijk wordt gemaakt en het daardoor de uiterlijke vorm steeds weer kan overwinnen, tot het als mens zelf dienende werkzaamheden kan verrichten en zich daardoor definitief kan verlossen.

Amen