Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.3981
20 februari 1947

Lichtwezens - Geestelijke verzorgers van de mensen

De met licht omgeven wezens in het geestelijke rijk staan in nauwste verbinding met Mij en hebben daarom ook dezelfde wil, en ze beschikken over grote kracht om hun wil te verwezenlijken. En dus zijn ze in zekere zin de uitvoerders van mijn wil, ze zijn mijn dienaren, mijn gevolmachtigden, wier werkzaamheid overeenstemt met mijn heilsplan van eeuwigheid. En ze zorgen voor ontelbare wezens zowel op aarde als in het hiernamaals.

Voor alles wat leeft, dus een bepaalde graad van geestelijke rijpheid heeft, moet ook zo gezorgd worden dat het zijn doel bereikt, omdat het zonder hulp nooit de goede weg zou gaan. Het moet voortdurend geleid worden en deze leiding en verzorging is het ambt van alle wezens die doorstraald zijn van licht en kracht, van wie de liefde tot Mij en het onverloste zo diep is dat ze altijd doen wat beantwoordt aan mijn wil - het onvolmaakte te verlossen. Ontelbare lichtwezens zijn in mijn nabijheid en rusteloos bezig - dus kunnen ook ontelbare mensen op aarde genieten van hun zorg en aan elke afzonderlijke wederwaardigheid, kan aandacht worden geschonken, elk gebeuren kan voor de mens zo gestuurd worden, dat deze rijper kan worden zoals het zijn bestemming is.

Maar de vrijheid van wil tasten ook deze lichtwezens niet aan, zodat ondanks de grootste en liefdevolste zorg ook een terugzinken in de duisternis niet is uitgesloten, wanneer het wezen zelf zich tegen de wil en de zorg van de lichtwezens verzet, wanneer het dus Mij zelf niet erkent en kracht noch licht begeert. Dan wordt ook de zorg van het lichtvolle geestelijke zolang uitgeschakeld, tot het wezen zich vanzelf weer naar Mij wendt en daardoor de lichtwezens de vrijheid laat zelf op hen in te werken.

Maar geen mens op aarde hoeft de hulp en de liefde van de lichtwezens te ontberen, geen mens wordt van Mij uit gering bedeeld of verwaarloosd, maar elk wedervaren beantwoordt aan zijn eigen wil en deze bepaalt de mate van hulp en kracht om verlost te worden. En daar de lichtwezens uitvoerders van mijn wil zijn, is dus ook hun leiding dezelfde als de mijne en evenzo hun zorg.

Daarom kan er altijd van mijn werkzaamheid en mijn hulp worden gesproken, want de lichtwezens zijn, als behorend bij Mij, een deel van Mij zelf, ofschoon ze als individu het geluk van de straling door hen vanuit Mij, met kracht en licht en het geluk van een aanhoudende werkzaamheid voor Mij gevoelen. Maar deze werkzaamheid bestaat alleen in het uitvoeren van datgene, wat mijn liefde en wijsheid als goed en succesvol voor de afzonderlijke zielen inziet.

En zo kan het hele heelal vol met zielen zijn die hulp nodig hebben, niet een zal de goddelijke zorg hoeven te ontberen, omdat ook het lichtrijk oneindig is en de gelukzaligheid van de zielen die erin vertoeven daarin bestaat, van Mij taken in ontvangst te nemen en elkaar in de vervulling ervan te overtreffen. Wat van Mij is geworden door gevormd te zijn tot liefde, heeft ook een rechtstreekse verbinding met Mij, en mijn wil, mijn kracht en mijn wijsheid vervullen een dergelijke tot liefde geworden wezen helemaal, zodat het zich eeuwig niet meer van Mij losmaakt en zich nu in volle liefde tot het geestelijke wendt dat deze gelukzaligheid niet met hem kan delen vanwege zijn onvolmaaktheid en de lichtwezens aanzet om dat te verlossen.

Het staat tegenover de nog niet verloste met dezelfde liefde als Ik zelf, uit wiens liefdekracht alles is voortgekomen. Bijgevolg zal het zich ook bekommeren om al mijn schepselen, hen verzorgen en hun levenssituatie sturen, zodat ieder mens op aarde zijn geestelijke verzorger heeft en deze weer, als geheel met Mij verbonden, niets anders kan willen en denken dan Ik zelf en daarom het schepsel zich door Mij geleid en verzorgd kan voelen en dit ook zo is.

Ik sta boven alles en een leger van zalige geesten omringt Me, maar ook het kleinste en nietigste wezen geniet van mijn zorg, mijn bescherming, en wordt door Mij niet vergeten, al is dit de mensen ook onbegrijpelijk, omdat hun kennis en hun kracht slechts beperkt is en zij deze beperking ook bij Mij veronderstellen, zolang als ze zelf onvolmaakt zijn en zich geen voorstelling kunnen maken van de macht en het licht van het volmaakte.

Amen