BD.3641
30 december 1945
Geestelijke hoogmoed
De geestelijke hoogmoed hindert de mensen bij het inzien
van de waarheid. Hier moeten allen aan denken, dat deze alleen kan worden
bereikt door diepe deemoed door de mens, die vanuit het inzicht van zijn
gebrekkigheid begeert te weten, die niet gelooft reeds wetend te zijn
voordat hij innig heeft gebeden om de waarheid. Door zijn verstandelijke
werkzaamheid verwerft de mens zich wel een weten, of hij neemt het van
buitenaf op als het hem bevalt en hij houdt er aan vast. En dit weten
is voor hem vooral voldoende, wanneer het met zijn wensen en opvattingen
overeenstemt. Hij sluit zich af voor alles, wat hem wordt aangeboden en
wat niet met zijn weten overeenstemt, steeds in het bewustzijn het ware
weten te bezitten. Hij verheft zich boven zijn medemensen die anders denken
en wijst alles af wat hem van die zijde wordt aangeboden, zonder er zelf
stelling over in te nemen. En deze mensen zijn moeilijk de waarheid binnen
te leiden, want alleen die mens vraagt er deemoedig om, die zichzelf onwetend
waant en zijn ontoereikendheid, om in geestelijk weten door te dringen,
inziet. Maar alleen aan deze geeft God Zijn genade, want Hij wil er om
gevraagd worden in deemoedig gebed.
Het geloof, het ware weten te bezitten, verhindert de mens er om te bidden,
zolang hij nog in dwaling leeft. Want de in de waarheid binnengedrongen
mens blijft ondanks meest overvloedig weten innerlijk deemoedig en zijn
gebed om vermeerdering van zijn weten stijgt voortdurend op naar God.
Want hij voelt zich oneindig klein tegenover de grootte van God, die voor
hem steeds verhevener wordt, hoe groter zijn weten is. En dus zal deze
mens ook toegankelijk zijn voor geestelijke gesprekken, terwijl hij, die
meent wetend te zijn, zulke gespreken snel beëindigt, omdat hij zich
niet wil laten onderrichten, maar daarentegen zijn weten zelf tracht te
verbreiden, het steeds in geestelijke arrogantie bestempelend als eigen
geestelijk bezit, dat hem onaanvechtbaar voorkomt.
Zelfs de dienaren van God, Zijn boden, die hem de waarheid brengen, probeert
hij te onderrichten, want zo iemand erkent het werkzaam zijn van de geest
niet en hij tracht met zijn verstandelijk denken alles te ontzenuwen,
wat die anderen tegen hem inbrengen. Hij bestrijdt het werkzaam zijn van
de geest. Hij denkt rijper en slimmer te zijn en erkent ook God niet als
Gever van de waarheid, die zich zelf uit door Zijn boden. Hij strijdt
met menselijke wijsheid tegen goddelijke wijsheid en hij onderwerpt zich
niet door God zelf te vragen om verlichting van zijn geest.
En daarom kan hij moeilijk tot de waarheid komen, zolang de geest van
aanmatiging in hem woont. Pas het inzicht van volkomen onwetendheid op
geestelijk gebied kan hem er toe brengen, zich door middel van gedachten
vragend bezig te houden. En dan pas kan de waarheid tot hem komen, als
hij ze deemoedig afsmeekt, want God geeft de deemoedige Zijn genade, maar
aan de verwaande openbaart Hij zich niet.
Amen |