BD.3621
6 december 1945
"Wie Mij ziet, ziet de Vader"
Wie Mij ziet, ziet de Vader, want de Vader en Ik zijn één. Ik bracht de mensen het woord, maar ze herkenden het niet als Gods woord, als uiting van Zijn oneindige liefde voor Zijn schepselen. Ze hielden het voor het woord van een mens, door Mij aangeboden uit Mij zelf, omdat het in hen donker was en zij niets wisten over het werkzaam zijn van God in de mens - en dus konden zij de stem van God niet meer zelf vernemen, die voor hen bewijs geweest zou zijn voor de tegenwoordigheid van God, voor Zijn wezenlijk zijn en Zijn nauwe verbinding met de mensen. Maar Ik wilde hun dit weten teruggeven. Ik wilde hen vertrouwd maken met de kracht van de liefde en het geloof, opdat ze zich van deze tegenwoordigheid van God voelbaar bewust zouden worden als ze mijn leer ter harte namen. Ik kwam als Middelaar tot hen, door God gezonden om in Zijn opdracht de mensen die van goede wil waren Zijn woord te verkondigen.
De Vadergeest van eeuwigheid verbleef in Mij om door Mij openlijk werkzaam te zijn. Wat Ik sprak en wat Ik deed was Zijn werk, Zijn wil, Zijn kracht en Zijn liefde. Ik was alleen maar de vorm waardoor God zich uitte, omdat anders Zijn aanwezigheid voor de mensen die zich in diepe geestelijke duisternis bevonden, onverdraaglijk zou zijn geweest. En wat de Vadergeest omhulde was eveneens van Hem, want alles in Mij streefde naar het bereiken van de Vadergeest, ofschoon het een sterfelijk omhulsel was, net als bij ieder ander mens. Maar het werd onsterfelijk door de geest, die in Hem was. Ik was de mens Jezus, maar alleen naar de uiterlijke vorm, want alles in en van Mij was vergeestelijkt door de liefde, het was verenigd met de eeuwige Liefde met wie Ik onafscheidelijk was verbonden sinds eeuwigheid.
God als Geest is niet zichtbaar voor de mensen, maar in mijn persoon liet Hij zich aan hen zien. Hij nam mijn lichamelijk kleed aan en vertoonde zich hierin aan de mensen, zich kenbaar makend als wijsheid, liefde en almacht. En Zijn werkzaam zijn op aarde bewees diegenen die in Mij geloofden, de goddelijkheid door wonderen die alleen voor God mogelijk waren en die mijn wil kon verrichten omdat God in Mij was en dus Zijn wil Mij doorstroomde, Zijn wijsheid en Zijn kracht. En zo bestond er geen scheiding meer tussen God en mijn sterfelijk omhulsel. Het was één geworden met Hem, Hij vervulde het totaal. Hij wandelde zelf op de aarde in mijn uiterlijke vorm, die weer alleen een werk van Zijn liefde was, om de mensen dichter bij zich te brengen.
En Ik bracht hun Zijn woord. Hij sprak zelf door Mij het eeuwige Woord, had vlees aangenomen om zich aan de mensen te laten horen. Want ze waren niet meer op de hoogte van het mysterie van de eeuwige Liefde, de Vadergeest van eeuwigheid, wiens woord de verbinding tot stand brengt met de mensen. Ze kenden de kracht van Zijn woord niet meer, die alles tot zich trekt als ze werkzaam kan worden bij de mens. Ze wisten niet dat ieder mens in staat was in zich het goddelijke woord te vernemen, als hij zich naar Gods wil vormt tot liefde, om de goddelijke Liefde zelf in zich te kunnen opnemen. En daarom kwam God zelf naar de aarde en Hij bracht hun weer dat weten dat de mensen moest verlossen uit hun duisternis.
En de mensen herkenden Hem niet, ze vervolgden Mij als mens terwijl Ik het goddelijke in me droeg. En Ik moest het laten gebeuren om hun wil niet onvrij te maken. Ik bracht hun het woord, maar ze namen het niet aan. En ze herkenden in Mij niet Degene die Mij geheel en al vervulde. Ze zagen Mij, maar niet God in Mij die zich niet voor hun ogen verborg, maar tekenen en wonderen verrichtte om de blinden ziende te maken. Maar aan hen die geloofden openbaarde Hij zich in Zijn liefde, wijsheid en almacht. En ze zagen Hem opstijgen naar de hemel in alle glorie. Ze zagen Zijn omhulsel dat zich voor hun ogen vergeestelijkte en in stralend licht opsteeg in het rijk dat hun vaderland was van eeuwigheid.
Amen |