BD.3593
3 november 1945
De geestelijke en de aardse wereld
De aardse wereld en het geestelijke rijk staan tegenover elkaar,
daarom zijn ook de eisen aan de mensen van zo tegenstrijdige aard. Nooit
kan de mens beantwoorden aan de aanspraken van beide, hij moet onvoorwaardelijk
voor een kant kiezen.
Het geestelijke rijk kan begrijpelijkerwijs alleen geestelijke goederen
uitdelen en dit onder voorwaarden, die indruisen tegen de begeerten van
de wereld, terwijl de wereld de mensen aardse schatten biedt: De wensen
van de wereld staan echter de eisen van het geestelijke rijk in de weg,
in zover ze lichamelijk genot en behagen op de voorgrond stelt en de ziel
het streven naar dit geestelijke rijk moeilijk of zelfs geheel onmogelijk
maakt. Want de ziel moet de eisen van het geestelijke rijk nakomen en
het lichaam voor dezelfde verlangens zien te winnen, wat echter het opgeven
van aardse verlangens met zich meebrengt.
Zodoende staan twee werelden tegenover elkaar en de mens is voor de keuze
gesteld voor welke wereld hij kiest. En steeds zal de ene wereld het prijsgeven
van de andere eisen. Want steeds zal of het lichaam of de ziel zich moeten
uitspreken, dat wil zeggen: de ziel moet beslissen wat belangrijker is, haar eigen
vorming of het welbehagen van het lichaam gedurende de tijd van het leven
op aarde als mens. Het geestelijke rijk schenkt haar kostbare gaven die
zij weliswaar als mens naar de volle waarde niet begrijpen kan. Die echter
onvergankelijk zijn en voor de ziel een rijkdom betekenen die zij in het
geestelijke rijk benutten kan voor haar eigen geluk.
De wereld biedt het lichaam ook wel schatten, maar deze zijn vergankelijk
en kunnen niet meegenomen worden in het geestelijke rijk. Zij vergaan
zoals het lichaam vergaat, wanneer de ziel het verlaat en van de aardse
wereld heengaat naar het geestelijke rijk. En omdat de ziel op aarde alleen
van één rijk ontvangen kan, is zij dan in het geestelijke
rijk arm aan goederen, wanneer zij de aardse wereld voorrang gaf. Daarentegen
levert het vrijwillige prijsgeven van aardse goederen haar onvermijdelijk
geestelijke bezittingen op, want zij geeft pas dan aardse dingen op als
de liefde in haar werkzaam wordt daar anders de begeerte naar aardse zaken
overheersend is.
Waar de liefde echter ontwaakt is streeft de ziel bewust of onbewust naar
het geestelijke rijk, en zij schenkt dan geen aandacht aan aardse goederen.
Dus is de ziel van de mens voor de keus gesteld gedurende haar aardse
leven de aardse wereld, of het geestelijke rijk tot doel van haar streven
te maken.
En naar gelang haar beslissing is, is ook haar lot in het geestelijke
rijk. Waar zij binnen gaat als de proeftijd op aarde voor haar afgelopen
is en waar dan geestelijke rijkdom of armoede, zaligheid of 'n betreurenswaardige
toestand haar wachten. Maar de zaligheid vereist het overwinnen van alles
wat aan de wereld toebehoort, en dus vergankelijk is.
Amen |