BD.3419 Het in ontvangst nemen van het goddelijke woord is een daad van zeer grote wilskracht Er zijn maar weinig mensen in het bezit van het rechtstreekse woord, omdat maar weinige zo wilskrachtig zijn dat ze bewust naar hun innerlijk luisteren en dus ook het geloof hebben in het werkzaam zijn van God in de mens door Zijn geest. Dit geloof is de eerste voorwaarde. Maar het is ook levend geworden door het beoefenen van naastenliefde. En de mens is hierdoor een opnamevat van de goddelijke geest geworden. Maar hij moet onvoorwaardelijk ook de wil opbrengen naar de onderrichtingen van de goddelijke geest te luisteren. En dit vereist liefde en overwinning. Liefde voor God en overwinning van alle zwakheden en fouten. De mens moet voortdurend aan zichzelf werken en de wil hebben nader tot God te komen. Hij moet dus het geestelijke streven boven het aardse stellen. En dus moet hij de geestelijke arbeid ook nauwgezet verrichten. En daartoe behoort als eerste het werk van het ontvangen, dat een buitengewoon sterke wil vooropstelt. Want het dagelijks in ontvangst nemen van het goddelijke woord is een daad van zeer grote wilskracht, omdat deze steeds weer opnieuw actief moet worden. Want alleen dan kan de mens de gave van de goddelijke geest worden aangeboden. Hoewel de mens alleen maar het werktuig van God is, waarvan Hij zich bedient om op natuurlijke wijze tot de mensen te kunnen spreken, is toch de vrije wil van de mens doorslaggevend. En dus is hij niet gedwongen of in ziekelijke toestand ertoe gebracht, zonder zijn wil om te schrijven. Veeleer kan hij volledig vrij handelen en hoeft hij geenszins zijn oor en hart te openen, maar dan is ook het in ontvangst nemen van goddelijke geestelijke leringen onmogelijk. En daarom zijn er maar weinig mensen te vinden die zich geheel vrijwillig aanbieden en die nu dagelijks volhardend binnen in zich luisteren. Die dus willen en hun wil ook tot daad laten worden, doordat ze zich afsluiten van de wereld, de innige verbinding met God tot stand brengen, Hem vragen en op de vervulling van hun verzoek wachten. Dit vraagt tijd en het opgeven van datgene wat het lichaam voor zichzelf verlangt. Wie teveel van zijn lichaam houdt, dat wil zeggen alleen in het aardse welzijn het doel van het aardse bestaan zoekt, die is geheel niet in staat deze wil op te brengen. Want het lichaam zal steeds weer proberen deze wil te verzwakken en de mens zal tenslotte gevolg geven aan het verlangen van het lichaam. Hij zal onverschillig en traag worden. Hij zal ook slechts een zwak geloof hebben in de liefde en goedheid van God en Hem niet om Zijn genadegave vragen. En dan kan ze hem ook niet worden gegeven. En er zijn maar weinig mensen bereid, hun wil aan God te offeren en zich volledig door Hem te laten leiden. Maar deze weinige zijn echte arbeiders in de wijngaard van de Heer. Ze hebben bewezen trouwe aanhangers van God te zijn. En daarom ontvangen ze ook voortdurend kracht om hun wil sterk te laten worden. Ze zijn steeds opnieuw bereid naar hun innerlijk te luisteren. En het resultaat is goddelijke geestelijke lering, die een onvoorstelbaar zegenrijke uitwerking kan hebben, als ook de medemens weer de wil opbrengt zich hierdoor te laten onderrichten. De wil moet steeds opnieuw actief worden, omdat God geen mens dwingt zich te richten op Zijn rijk en bijgevolg ook op Zijn genade. Maar wie deze wil opbrengt, wordt door God gezegend. En hij zal grootse resultaten kunnen boeken, zowel voor zijn eigen ziel als ook voor die van de medemens. En hij zal een succesvolle arbeider zijn in de wijngaard van de Heer. En kracht en genade staan hem in rijke mate ter beschikking. Amen |