BD.3391
3 januari 1945
Belichaamde lichtwezens - Missie geestelijke leiders
Wat zich met God verenigt kan zich voor eeuwig niet meer
van Hem scheiden. Daarom kan ook een lichtwezen dat zich ten behoeve van
een missie op aarde belichaamd nooit meer van Hem afvallen en in de macht
komen van de krachten der duisternis. Het zal alsmaar naar God streven,
ofschoon het ook op aarde als mens aan alle verzoekingen is blootgesteld
en de ontwikkelingsgang af moet leggen als ieder ander mens. Maar
zijn ziel verlangt naar God en keert zich vol afschuw af van de tegenstander
van God.
Zo'n mens zal door en door goed zijn en daarom ook bekwaamheden ontwikkelen
die hem aanmerken als een werktuig van God. Hij zal een ontvanger van
kracht zijn op aarde en daarom de medemensen kunnen leiden en onderrichten.
Want de missie, die de aanleiding is van zijn aards bestaan, is de mensen
op aarde als geestelijke leider te dienen. De innige verbinding van die
mens met God die zijn ziel reeds voor het leven op aarde had maakt hem
tot een voortdurende ontvanger van kracht, het spoort hem aan tot zijn
levensopdracht die hij met vreugde en overgave aan God ook plichtsgetrouw
vervult. Toch zal hij erg in het nauw worden gebracht door de krachten
der duisternis, want die nemen iedere gelegenheid te baat om het vleselijke
lichaam van de lichtdrager te verzwakken en hem ten val te brengen, want
in hun verblinding weten zij niets over de hogere wezens die het op aarde
belichaamde lichtwezen ter zijde staan. Zij weten ook niets van de kracht
waarmee het innerlijk vervuld is en van de meest innige liefde tot God,
die de mens ook de voortdurende bescherming van God verzekert. Zij zien
in hem alleen maar de mens op wie zij hun verleidingskunsten kunnen toepassen,
en die zij op iedere mogelijke manier trachten te verzwakken. Maar
hij is door lichtwezens omgeven, en omdat hij zelf ontvankelijk is voor
iedere uitstraling van kracht uit de geestelijke wereld, beschikt hij
ook over zo'n mate van kracht en genade dat hij dergelijke verzoekingen
weerstaat.
De geestelijke nood onder de mensheid vereist buitengewone hulpverlening
en daarom laat God Zijn boden naar de aarde neer dalen, deels geestelijk
werkend, deels zelf als mens onder de mensen levend om op hen in te werken
en voor alles om hen te onderrichten overeenkomstig de goddelijke wil.
Zij zullen echter weinig genoegen vinden aan het aardse leven, want het
eeuwige vaderland trekt hen onophoudelijk weer naar zich toe.
Maar zij moeten eerst de missie ten einde brengen ter wille waarvan zij
de belichaming als mens op zich hebben genomen, want in tijden van nood
is hun werken voor Gods rijk van het grootste belang. Het vereist buitengewone
kracht en uithoudingsvermogen en een wil die geheel op God gericht is.
Bovendien zijn in de eindtijd de levensomstandigheden zo moeilijk dat
de mensen makkelijk zouden falen als hen geen helpers en raadgevers terzijde
staan, die hun kracht direct van God betrekken, omdat zij geheel met Hem
verbonden zijn.
Zij zullen zeer zegenrijk op de aarde kunnen werken en dus ook nauwgezet
hun missie voleindingen, tot zij weer in het geestelijke rijk kunnen ingaan,
tot zij zich weer nauw met God verenigen van wie zij echter nooit gescheiden
waren ofschoon zij zich op de aarde van deze verbinding met God niet bewust
waren.
Amen |