Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.3390
3 januari 1945

Geestelijk weten verplicht tot doorgeven

Voortdurend wordt u onderwezen, opdat uw weten zal toenemen. En aanhoudend komt u ook kracht toe die u zult moeten benutten, weer voor geestelijke arbeid. Gebruik daarom deze kracht doordat u tot de verbreiding van datgene zult bijdragen wat u door de geestelijke onderrichting toekomt. Gebruik ze doordat u verder zult geven wat u zelf ontvangen hebt. Nooit moet geestelijke kracht rusten, dat wil zeggen nooit moet de mens werkeloos blijven die over kracht beschikt. En dus moet ook geestelijke kracht onophoudelijk benut worden, daar ze anders de mens wordt ontnomen die ze braak laat liggen. Geestelijke arbeid echter is alles wat ertoe bijdraagt dat de medemens wetend wordt.

Op welke manier hem nu dit weten wordt overgebracht, is van geen belang, alleen dat het hem wordt overgebracht is belangrijk. En deze taak hebt u, die het geestelijk goed van God zult ontvangen, rechtstreeks of door Zijn werktuigen.

Ieder die geestelijk weten krijgt aangeboden, die het opneemt en door erover na te denken tot geestelijk eigendom laat worden, heeft pas zelf daar een zegen van als hij het doorgeeft in liefde. Want is het voor hem zelf waardevol geworden, dan moet hij daarvan ook aan zijn naaste afgeven, daar anders de eigenliefde in hem nog machtig is en hij weinig zegen zal bespeuren van de genade Gods. Nooit moet geestelijk goed braak blijven liggen, wil de mens niet in gevaar komen dat het hem geheel wordt ontnomen. Want dit is goddelijke wet, dat ontvangt, wie geeft, omdat de onbaatzuchtige naastenliefde voorwaarde is, dat de mens ontvangen kan. Wie naar geestelijke waarheid streeft, moet letten op zijn gevoel. Zijn verlangen zal vervuld worden, maar dit verplicht hem ook te geven aan degene die net als hij naar de waarheid verlangt. Verder verplicht het de waarheid ook daarheen te leiden waar nog dwaling is, want de waarheid moet de dwaling verdringen. En daarom moet een drager van de waarheid ijverig zijn best doen overal licht binnen te dragen waar het nog donker is.

En dit is geestelijke arbeid die nooit meer mag worden uitgeschakeld, als de mens in de genade staat onderricht te worden vanuit het geestelijke rijk. Want de mens is steeds alleen het werktuig van de lichtwezens die waarheid willen uitdelen aan alle mensen, in het bijzonder aan hen die onder hun hoede zijn gesteld, die aan hun geestelijke leiding zijn toevertrouwd. Slechts zelden kunnen de mensen zelf de zachte stem van de lichtwezens vernemen en daarom leiden dezen zich hun werktuigen op die nu in hun plaats moeten spreken. En deze bezigheid moet een ontvanger van licht nooit verwaarlozen. Hij moet spreken waar hem gelegenheid is geboden, hij moet zich uiten door woord en geschrift, hij moet elke dag en elk uur gebruiken en dus de arbeid uitvoeren waarvoor hij zich zelf bij God heeft aangeboden, en voortdurend resultaat zal hem beschoren zijn. Hij zal zelf geestelijk resultaat kunnen boeken en evenzo ook de mensen die door hem geestelijk worden bedacht.

Deze aanmaning gaat uit aan allen die aan de bron van het eeuwige leven worden gelaafd en kracht en sterkte putten uit het goddelijke woord. Want ieder heeft een werkterrein waarop hij ijverig zijn invloed kan uitoefenen, en hij moet dit niet verzuimen, daar hij zich anders onwaardig maakt, bedacht te worden met de waarheid die hem van boven wordt aangeboden. Want het is kostbaar goed en het moet tot zegen van de mensen worden doorgegeven, opdat de grote geestelijke nood wordt opgeheven die aanleiding is tot de geestelijke achteruitgang van de mensheid en ook aardse nood en kwelling tot gevolg heeft.

Amen