Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.3345
25 november 1944

Meervoudige gang door de schepping - Heilsplan Gods - Het herkennen in het lichtrijk

Het geestelijke had een lange weg te gaan voordat het werd toegelaten tot de laatste levensproef, tot de belichaming als mens. Het moest door vele andere vormen heengaan. Het moest zich voegen naar de goddelijke wil. Het was van zijn vrijheid beroofd en dus legt het deze weg over de aarde in zekere zin gedwongen af, doch met het laatste doel dat het weer de uiteindelijke vrijheid ten deel valt. De belichaming als mens moet de laatste proef zijn waarin het wezen zich moet waarmaken om de definitieve vrijheid te verkrijgen. Dat wat het in de toestand van gedwongen wil heeft gedaan - dienen - moet het nu uit vrije wil doen. Niet beïnvloed, alleen erop gewezen. Het moet dienend werkzaam zijn uit eigen aandrang, aangespoord door de liefde. Is nu het wezen bereid deze dienende weg in liefde te gaan, dan kan het in korte tijd zijn laatste vorm overwinnen en het kan binnengaan in de sferen van het licht, waar het weer vrij en ongehinderd kan werken in gelukzaligheid. Dit is doel en zin van de levenswandel door de schepping.

Daar het doel nu de vrije wil van het wezen vereist, kan het wezen begrijpelijkerwijs ook falen wanneer het de vrije wil niet juist gebruikt. Het kan het doel niet bereiken, maar een verkeerde weg gaan die ver van het doel af voert. Dan is één gang door de schepping niet voldoende, maar het moet ten behoeve van het bereiken van het doel deze gang opnieuw afleggen. Ja, zo nu en dan meerdere keren, tot het uiteindelijk zijn vrijheid weer heeft teruggekregen. En voor elke gang door de schepping zijn nieuwe mogelijkheden vereist om rijp te worden. Steeds weer zijn er andere voorwaarden gesteld waaronder het wezen de opwaartse ontwikkelingsgang aflegt. En dit is het eeuwige heilsplan dat voor de mensen pas begrijpelijk wordt wanneer ze op de hoogte zijn van de oorsprong en het einddoel van het geestelijke, door het wekken van hun geest. Alleen dan zijn ze in staat de oneindige liefde en barmhartigheid van God te begrijpen, Zijn grootte en almacht en Zijn overgrote wijsheid. Maar herkennen zullen ze God pas in het rijk van het licht, wanneer alle sluiers voor hun ogen zullen wegvallen en ze terugblikken op de afgelegde gang over de aarde, wanneer ze op de hoogte zijn van de oneindig liefdevolle zorg van de eeuwige Schepper tegenover Zijn schepselen, van de hardnekkigheid van deze in de niet verloste toestand en de heerlijkheden van het geestelijke rijk.

Alles wat bestaat, heeft alleen als doel het geestelijke naar Hem terug te voeren, dat voor Hem eens verloren ging door de wil van de tegenstander die Hij toch eveneens volledige vrijheid gaf.

Het rijpe geestelijke kent zijn onvolmaaktheid en zijn afstand tot God van voorheen en is eeuwig dankbaar en aan God toegewijd, dat Hij het niet in deze toestand liet, maar met alle middelen het terugwinnen ervan trachtte te bereiken. Het kent de eigen weerspannigheid en de overgrote liefde Gods en het wordt nu bijna verteerd door de liefde voor Hem die het redde uit de geestelijke diepte. En al duurde de gang over de aarde ook oneindige tijden, al bracht hij het wezen ook mateloze kwellingen, het wezen zelf is zijn Schepper dankbaar dat Hij het deze weg liet gaan, dat Hij het de mogelijkheid gaf het laatste doel te bereiken en te komen tot het aanschouwen van God. Want deze gelukzaligheid weegt op tegen alles wat het wezen in zijn weerspannigheid heeft ondergaan.

En daarom is elke nieuwe schepping een bewijs van de liefde van God die het geestelijke dat Hem nog niet herkent tot inzicht wil brengen, om het gelukzalig te maken voor alle eeuwigheid.

Amen