BD.3300
20 oktober 1944
Vernietiging der scheppingswerken en zijn gevolgen
Alles, wat zichtbaar is voor jullie ogen, getuigt van de liefde
Gods; het is ontstaan, om de gevallen wezens te helpen, om ze uit hun
gevallen toestand weer omhoog te leiden, en daarom kan ieder scheppingswerk
beschouwd worden als een uitvloeisel van de goddelijke liefde en moet
het dus ook zo geacht en gewaardeerd worden. Niets mag moedwillig vernietigd
worden, wat God liet ontstaan, omdat dan de bestemming ervan, de vervulling
van het doel, verhinderd wordt. En ook mag niet een mensenwerk te niet
gedaan worden, wat eveneens een bestemming heeft toegewezen gekregen -
de bestemming dienend werkzaam te zijn.
Want aan ieder scheppingswerk, dat door Gods wil is ontstaan, is deze
bestemming toegewezen, omdat het anders de hogere ontwikkeling van het
wezenlijke niet zou kunnen bevorderen. En evenzo zijn de door de mens
ontstane scheppingen, al naar hun bestemming, op waarde te schatten. Zodra
ze dezelfde opgave hebben, weer tot nut te zijn, zodra ze op de een of
andere wijze de medemens of ook andere scheppingen dienen, dragen zij
ook bij tot de verdere ontwikkeling van het wezenlijke en vervullen zij
hun doel.
De vernietiging van zulke scheppingen betekent een onderbreking van de
ontwikkelingsgang van het geestelijke en kan nooit voor God gerechtvaardigd
worden - zoals trouwens elke vernietiging der materie als beweegreden
de liefde hebben moet, om voor God gerechtvaardigd te zijn - indien dus
een vernietiging plaatsvindt, om nuttige dingen te scheppen, die heilzaam
voor de mensen zijn, die een dienend doel vervullen, dan is deze vernietiging
gegrond op naastenliefde. Elke andere vernietiging is echter een vergrijp,
een vergrijp jegens de naaste en jegens God, die door Zijn macht dingen
liet ontstaan, die waarachtig een ander doel hebben, dan ten prooi te
vallen aan de vernietigingsdrang der mensen. En deze misdaad wreekt zich
zwaar.
Wat aan materie vernietigd wordt, gedreven door haat en liefdeloosheid
van de mensen jegens elkaar, dat moeten de mensen ook goedmaken, zowel
zuiver materieel, omdat voor hen dingen verloren gaan, die tegenover hen
hun doel om te dienen vervulden, als ook geestelijk, en dit laatste op
een bijzonder pijnlijke wijze.
Want er is iets geestelijks vrij geworden, tegen zijn wil en voortijdig,
en dit geestelijke belaagt al de wezens in zijn omgeving, maar in het
bijzonder de mensen, doordat het zijn ziel voortdurend voor ogen staat,
dat wil zeggen: voortdurend zijn gedachten zich bezighouden met de verloren dingen
en dat dit buitengewoon schadelijk is voor de ziel, omdat zij daardoor
geremd wordt in haar ontwikkeling. Ze wordt belemmerd in het geestelijk
streven, haar zintuigen worden steeds op het materiële gericht en
zo kunnen de scheppingen voor een mens tot een stille kwelling worden,
wanneer ze hem ontbreken, wanneer ze ten prooi vallen aan de vernietigingsdrang
van de mens.
Iedere schepping, die het werk is van God of van de mens, die maar opbouwend
werkzaam wil zijn, moet worden geacht. Het vernietigende principe echter
toont zich in het werkzaam zijn van Gods tegenstander. En deze woedt momenteel
in de wereld. Hij zet de mensen aan tot Godweerstrevend handelen tegen
Zijn scheppingen, hij heeft in de mens de vernietigingsdrang gewekt, omdat
ze zonder enige liefde zijn en de zin en het doel van de schepping niet
meer inzien.
En dit zal kwalijke gevolgen hebben, want tegenover dit vernietigingswerk
van de mensen, onder invloed van de macht van het kwaad, zal God een vernietigingswerk
plaatsen, dat veel groter is, evenwel slechts gebaseerd is op Gods liefde.
Hij zal het geestelijke dat gewillig is de gang over de aarde op dienende
wijze te gaan, bevrijden uit de eindeloos lange gevangenschap. Hij zal
de vaste materie losser maken, opdat de menselijke vernietigingsdrang
een halt toegeroepen wordt en de mensen leren de aardse scheppingen zo
te zien, als wat ze zijn, als middel tot ontwikkeling, zodra ze hun dienende
functies kunnen uitoefenen.
Deze goddelijke vernietigingsdaad zal de mensen nog veel zwaarder treffen,
maar dit is nodig, opdat zij weer naar het juiste denken worden teruggevoerd,
opdat ze ieder scheppingswerk achten en waarderen, opdat ze hiervan de
bestemming inzien en weer opbouwend werkzaam zijn. Want alleen dit is
goddelijke ordening, dat al wat is, naar omhoog schrijdt en dat ook ieder
menselijk scheppingswerk een geestelijke ontwikkeling waarborgt, zodra
het zijn doel om te dienen vervult, zodra het uit de wil van de mens om
te helpen, voortgekomen is.
Amen |