BD.3244
4 september 1944
Zelfkennis - Arbeid aan de ziel - Genade - Deemoed
Het grootste gevaar is er wanneer de mens opgaat in zijn eigen
welbehagen, wanneer hij meent vergevorderd te zijn en zichzelf en de ontwikkeling
van zijn ziel niet doorziet. Want dan ontbreekt het hem aan deemoed, die
hij echter tegenover God moet betonen, wil hij Zijn genade ontvangen om
verder te kunnen rijpen. Alleen wie zich klein waant, streeft omhoog,
alleen wie zich zwak voelt, vraagt om kracht en als hij zeer deemoedig
de hemelse Vader in het gebed tegemoet treedt, kan hem die kracht worden
toegestuurd.
De mens moet voortdurend aan zichzelf werken en dat kan hij alleen als
hij zichzelf beziet als gebrekkig, als hij zich van zijn fouten en zwakheden
bewust is en probeert zich ervan te ontdoen. Elke trede naar de volmaaktheid
moet moeizaam worden bevochten, want tegen z'n fouten en zwakheden te
strijden vergt strijd tegen zichzelf, tegen z'n begeerten, z'n hang
naar de wereld, naar de materie, tegen z'n kwade driften, die de
ziel het vrij laten van de geest bemoeilijken.
En deze strijd is niet makkelijk, zolang het lichaam nog eisen stelt die
belemmerend werken op het rijpen van de ziel. Vooreerst echter moet de
mens zichzelf doorzien, hij moet weten wat God wil en in hoeverre zijn
wil nog tegen de wil van God gericht is. Hij moet weten dat God een volledige
verandering tot liefde verlangt, dat er geen slechte gedachte in de mens
opduiken en er dus geen slechte daad mag worden begaan, dat elke opwelling
in het menselijk hart goed en gevoelig moet zijn, dat alle ondeugden moeten
worden bestreden en de mens zichzelf tot zachtmoedigheid, vreedzaamheid,
geduld, barmhartigheid en deemoed moet vormen.
Hij moet steeds acht slaan op zichzelf en hij zal zeker weer zwakheden
en fouten vinden als hij de arbeid aan zichzelf serieus neemt. Hij zal
geen welgevallen vinden in zichzelf, zolang hij op aarde vertoeft, want
hij zal op aarde niet zo volmaakt worden, dat hij niets meer op zichzelf
zou hebben aan te merken. Hij moet streven naar volmaaktheid zolang hij
leeft en hij zal dit alleen maar doen zolang hij zich van zijn onvolmaaktheid
bewust is - door strenge zelfkritiek en de vaste wil opwaarts te gaan.
En dus moet hij in diepste deemoed leven en zichzelf en zijn werk gering
achten en des te inniger om het toesturen van genade vragen, opdat de
kracht uit God tot hem komt en hem in staat stelt aan zijn ziel te werken,
want: "Aan de deemoedige geeft God Zijn genade".
Amen |