Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.3240
1 en 2 september 1944

Leven - Opwekken van de goddelijke vonk in de mens

De goddelijke geestvonk in de mens is het eigenlijke leven van hem en daarom kan van wedergeboorte pas worden gesproken wanneer de Geest in de mens is opgewekt, wanneer deze zijn bezigheid kan beginnen en dus het geestelijke leven aanvangt.

De mens is dan wedergeboren in de Geest, want zijn aardse geboorte is pas dan zinvol en beantwoordend aan het doel geworden, wanneer de geestelijke wedergeboorte heeft plaatsgevonden. De goddelijke geestvonk is door de ziel van de mens (bewust) erkend, zelfs wanneer de mens verstandelijk de beide begrippen ziel en geest nog niet van elkaar kan onderscheiden.

Want de eenwording van de Geest met de ziel is een gebeurtenis die zich voltrekken kan zonder dat de mens als zodanig daarvan op de hoogte is, want deze kennis wordt hem pas overgebracht als de vereniging tussen ziel en Geest zich heeft voltrokken. Want dan pas kan de Geest de ziel opheldering daarover verschaffen wat de eenwording van de Geest met de ziel betekent en dan pas streeft de ziel naar steeds innigere vereniging met haar Geest en ontvangt het rijkste weten van hem.

En nu pas leeft de mens, dat wil zeggen hij benut zijn weten en zal nu bewust werken voor het rijk Gods, hij is ijverig bezig het verkregen weten te verbreiden en de medemensen het weten over te brengen.

Leven is voortdurende bezigheid. Aards leeft de mens weliswaar ook, zonder de goddelijke vonk in zich te hebben opgewekt, dat wil zeggen hij is aards bezig en zal dus voor zijn aardse leven werkzaam zijn, voor zijn lichaam en voor aardse doelen, maar dit is niet het ware leven, het leven dat blijft bestaan, het leven waarvan Jezus Christus heeft gesproken, dat Hij heeft beloofd aan degene die in Hem gelooft. Want het ware leven is het leven van de Geest, dat onvergankelijk is en waarvan het verkrijgen het doel van het aardse leven is. Pas wanneer de Geest in de mens gewekt is tot leven, dan is het doel van het aardse leven vervuld. En deze wedergeboorte van de Geest is het meest nastrevenswaardig, omdat het de ziel van de mens onuitsprekelijk voordeel oplevert.

Wat de aarde biedt is onbestendig en alleen het lichaam van nut, maar nooit de ziel. Wat de Geest de ziel echter biedt, is haar verkwikking en lafenis. Het is haar voedsel, dus kracht om te leven. Het is kostelijk goed dat niet meer kan vergaan, dat gelukkig maakt en tot vlijtige bezigheid aanzet en daarom het levenselixer kan worden genoemd, omdat nu de dood nooit meer mogelijk is, die tevoren de ziel heeft bedreigd en ook onvermijdelijk haar deel zou zijn, als de geestelijke wedergeboorte niet zou hebben plaatsgevonden. Het vleselijke lichaam is de omhulling die de goddelijke vonk in zich draagt en van de vrije wil van de mens hangt het nu af of hij het omhulsel openbreekt, of hij ernaar zal streven het goddelijke in zich tot leven te wekken.

En als nu de ziel, de draagster van de wil, zich naar de goddelijke Geest toekeert, doordat ze de omhulling zoekt te doordringen, doordat ze zich zelf vrij maakt van alle aardse verlangens, van ondeugden en slechte gewoonten, als ze door liefdadigheid probeert de omhulling op te lossen, zal de goddelijke geestvonk in beweging komen. Hij zal contact maken met de ziel van de mens, hij zal haar helpen zichzelf te overwinnen. Hij zal haar voortdurend raadgevingen en onderrichtingen toefluisteren en hij zal de ziel nu leiden zodra ze zich door hem laat sturen.

En nu neemt de goddelijke vonk in de mens de leiding over, en deze is waarlijk juist. Nu staan de Geest en de ziel niet meer in tegenspraak met elkaar, maar ze streven verenigd hun doel na. Ze sturen op het eeuwige vaderland aan en laten het lichaam, de aarde en al het aardse buiten beschouwing, hoewel de mens nog op aarde vertoeft. De mens is levend, zelfs wanneer hij onverschillig tegenover het aardse staat, want zijn Geest leeft en is onophoudelijk werkzaam. De mens werkt alleen nog voor het geestelijke rijk, voor het rijk Gods. Hij zal aan zichzelf werken en aan de medemensen, hij is onophoudelijk actief, want de geestvonk in hem zal hem nooit tot rust laten komen, tot werkeloze rust die verderfelijk is omdat die dezelfde betekenis heeft als de dood, een toestand die kwellend is in de eeuwigheid en daarom moet worden gevreesd als het ergste lot dat de ziel van de mens beschoren kan zijn. Maar is de Geest levend geworden, dan is er eeuwig geen dood meer. Want de Geest is onsterfelijk en hij zal ook de ziel tot zich trekken in het eeuwige leven, in de eeuwige heerlijkheid.

Amen