BD.3196
23 juli 1944
Slechte wil bepaalt het tijdsgebeuren
De wil om goed te doen geldt al als volbrachte daad, als de
mens het uitvoeren ervan verhinderd wordt. En evenzo is de mens verantwoordelijk
voor een slechte daad, die hij van plan was uit te voeren, zelfs wanneer
hij ze niet uitvoeren kon. Hoe hij zich nu opstelt tegenover de handelingen
van de medemensen - of afwijzend of instemmend - zo wordt zijn wil beoordeeld,
waarvoor hij zich eens moet verantwoorden. En daarom bepaalt ook het denken
en willen van de gehele mensheid, wat aan nood en ellende over de wereld
gaat. Want zolang de mensen zich niet de goddelijke geboden - de geboden
van liefde tot God en tot de naaste - tot richtsnoer voor hun levenswandel
maken, zolang ze niet veroordelen wat tegen deze geboden ingaat, is hun
denken evenzo te veroordelen als dat van de uitvoerenden. En onvermijdelijk
is er een tijd te verwachten van moeilijke levensomstandigheden, die als
opvoedingsmiddel door God wordt aangewend om het denken van de mensen
te veranderen.
Want de wil, die zich door de gedachten kenbaar maakt, kenmerkt de geestelijke
toestand waarin de mensen zich bevinden. En is deze zo laag, dat er groot
gevaar bestaat voor een geestelijke ondergang, dan moeten er middelen
worden aangewend, die dit gevaar tegengaan. De mens die zelf in de liefde
leeft, zal ook alles veroordelen wat tegen de liefde ingaat. Maar is de
mens liefdeloos vanuit zijn gehele instelling, dan stemt hij ook in met
alle handelingen van de medemensen die slecht zijn, en hij is dan evenzo
schuldig te noemen, alsof hij ze zelf zou hebben uitgevoerd.
Dus bepalen de mensen zelf het tijdsgebeuren. Ze bepalen de graad van
lijden die hen wordt opgelegd. Ze bepalen de aard van de gebeurtenissen,
omdat ze zo moeten worden getroffen, dat hun denken kan veranderen. En
hoe harder ze zijn, des te gevoeliger en langer zullen ze lijden moeten,
en in hun geestelijke blindheid geloven onverdiend gedupeerd te worden.
En toch kunnen ze anders niet veranderd worden in hun denken, dan dat
ze bij zichzelf bespeuren, wat ze hebben goedgekeurd bij hun medemensen.
Het verkeerde denken van de mensen vindt zijn oorsprong in liefdeloosheid.
Er komt niets goeds uit voort. Integendeel, alleen maar slechte daden.
En daarom betekent het steeds geestelijke achteruitgang.
Pas het inzicht, dat alleen de slechte wil de oorzaak is van wat de gehele
mensheid treft, kan de mensen ertoe bewegen deze wil te veranderen en
dus ook te streven naar een rechtvaardig denken. En dan pas kan de mate
van leed en droefenis worden verminderd en kan de mensen een gemakkelijk
lot op aarde beschoren zijn. Want het goede denken zal daarin tot uiting
komen, dat ieder mens zijn naaste hetzelfde toewenst, waarop hij voor
zichzelf aanspraak maakt.
De mens zal de medemens de liefde betuigen die God eist en zich bijgevolg
aan de goddelijke geboden onderwerpen.
Amen |