BD.3159
15 juni 1944
Scheuringen in de godsdienst - Beproeven is noodzakelijk
Slechts weinig mensen beseffen de waarde van de goddelijke
openbaringen en slechts zelden wordt door hen daarom aangenomen, wat hun
wordt overgebracht. Talrijke mogelijkheden blijven zo onbenut en dit heeft
een geringer inzicht tot gevolg, wat vaak zelfs een stilstand betekent
- terwijl er vooruitgang geboekt zou kunnen worden. De geestelijke blindheid
van de mensen zou kunnen worden opgeheven, de duistere toestand in licht
veranderd, en toch verkiezen zij de nacht en schuwen het licht. Zij hebben
nog weerstand tegen die wereld die licht schenkt en ieder die er zich
aan toevertrouwt, liefdevol bedenkt.
Het is een gebrek aan geloof dat zij menen dat God zich niet over de mensen
erbarmt, en dat Hij hen niet helpend wil bijstaan als zij in nood zijn.
Deze nood is echter gebleken en bestaat hierin - dat talloze dwalingen
de mensen verhinderen God op de juiste wijze te zien, Hem lief te hebben
en Hem door dienende naastenliefde deze liefde te betuigen. Deze nood
bestaat in een dood geloof dat falen zal als het op de proef wordt gesteld.
Want als de mens serieus moet beslissen, zal hij alleen dan standvastig
blijven als hij een rotsvaste overtuiging heeft dat zijn kennis en zijn
geloof waardevoller is dan dat, wat hem er tegenover wordt gesteld.
En daarom moet het geloof met de kennis overeenstemmen, dat wil zeggen: wat de
mens gelooft moet ook geloofwaardig zijn, dus een wijsheid verraden, als
de mens er ernstig over nadenkt.
Er wordt van God uit niets te geloven gevraagd wat de mens bij serieus
nadenken niet zou kunnen aannemen. En daarom moet wat onaannemelijk lijkt
en waaraan bij ernstig onderzoek de wijsheid blijkt te ontbreken mensenwerk
zijn, dat als aanvulling nog bijgevoegd werd bij wat God gevraagd heeft
te geloven.
De geloofwaardigheid van een leer is daaraan te zien dat ook hieruit de
liefde straalt, de liefde van God tot het door Hem geschapene, dat de
liefde en de wijsheid dus tot een goddelijk Wezen laten besluiten, dat
bezorgd is over zijn schepselen.
En zo kan iedere geloofsleer ten opzichte daarvan beproefd worden. En
er moet daarbij in aanmerking worden genomen dat op de eerste plaats ieder
die onderrichten wil tot zo'n onderzoek verplicht is, omdat hij alleen
dat moet onderwijzen - wat hijzelf als waarheid heeft ingezien. Dit
is echter een voorwaarde die meestal buiten beschouwing wordt gelaten
en daarom reeds het verspreiden van dwalingen buitengewoon begunstigt.
Iedere leraar moet van wat hij onderwijst geheel overtuigd zijn. En overtuiging
is alleen door een ernstig onderzoek te verkrijgen. Dan echter kan de
leraar zonder bezwaar de door hem ingeziene waarheid op zijn medemensen
overdragen die voor zo'n onderzoek minder bekwaam zijn, maar bij de juiste
overdracht het hun gebodene reeds als geloofwaardig inzien omdat dit hun
de liefde en de wijsheid van God bevestigt.
Wie ernstig wil onderzoeken die zal het niet aan denkvermogen mankeren,
als de wil tot de waarheid aanwezig is. Voorwaarde is dat de onderzoekende
mens ook in de liefde leeft, anders kan hij nooit een voorvechter van
de waarheid zijn - maar moet een exponent van de leugen en de dwaling
zijn, omdat hij door zijn liefdeloosheid zich heeft overgeleverd aan hem
die tegen God strijdt.
En het is nu begrijpelijk dat en waarom een oorspronkelijk zuivere en
onvervalste aan de mensen aangeboden leer velerlei veranderingen heeft
ondergaan en waarom het niet mogelijk was, dat overleveringen onvervalst
behouden bleven. Want het ernstig onderzoeken op betrouwbaarheid en waarachtigheid
werd ontweken door de eis; zonder twijfel alles te geloven wat de mensen
geleerd werd.
De zuivere waarheid kan iedere toetsing doorstaan en zij blijft derhalve
onveranderd. Maar in de loop van de tijd ontstonden scheuringen. De verschillende
geestesstromingen en hun afzonderlijke leerstellingen boden altijd gelegenheid
ze tegen elkaar af te wegen. En als ze maar steeds met de goddelijke wijsheid
en liefde waren geconfronteerd, dan had iedere serieuze onderzoeker ingezien
welke leerstellingen mensenwerk waren en dus als dwalingen moesten worden
gebrandmerkt.
Daarom treft die mensen de grootste schuld, waarvoor zij zich ook moeten
verantwoorden - die in staat waren tot onderzoek, maar dit achterwege
lieten en zonder verantwoordelijkheidsgevoel opvattingen op hun medemensen
overdroegen die zij bij ernstig onderzoek zouden hebben moeten afwijzen.
Daardoor komt het dat dwaling en leugen zich verbreid hebben.
Maar steeds weer waren er mensen die uit zichzelf deze onderzoeken op
zich namen en nu als hervormers die lang bestaande geloofsleren probeerden
omver te werpen. En weer was de rijpheidsgraad van deze mensen maatgevend
hoever zij in de waarheid waren doorgedrongen en deze ook konden doorgeven.
Steeds weer werd de mensen derhalve gelegenheid geboden een standpunt
in te nemen tegenover de geloofsleren. Want door de strijdvragen van de
verschillende geestesrichtingen - door de scheuringen binnen de kerk -
werden zij opmerkzaam gemaakt op de verscheidenheid van leringen, waarvoor
evenwel steeds geloof vereist werd.
Nu moest het verstand en het hart aan het werk als er een onderzoek zou
worden uitgevoerd, en daartoe was de wil van de mens nodig en het verlangen
naar het inzicht in de waarheid. Iedere aanhanger van een leer komt op
voor zijn leer, en toch kunnen nooit verschillende leren aanspraak op
geloofwaardigheid maken omdat er maar een waarheid is. En zich deze waarheid
eigen maken moet het streven van ieder mens zijn.
Daarom is het ook onvoorwaardelijk nodig zelf een standpunt in te nemen
ten opzichte van iedere aan de mensen overgebrachte geloofsleer, daar
die anders nooit geestelijk hun eigendom kan worden, al komt hij er naar
zijn zeggen voor uit. Want deze woorden zijn dan geen diepste overtuiging,
want voor een overtuiging is verstandelijk doordenken onvoorwaardelijk
nodig en dit denken wordt alleen juist geleid onder aanroepen van Gods geest.
Wordt een mens echter de zuivere waarheid aangeboden, dan zal hij veel
gemakkelijker tot een innerlijke overtuiging komen als hij er over nadenkt,
terwijl het meer inzet en een verlangen naar de waarheid vraagt, om dwaalleren
ook als dwaling te herkennen.
Daarom draagt degene die onderwijst een grote verantwoording, zodra hij
door eigen lauwheid of verzuim een onderzoek achterwege laat en nu opvattingen
verbreidt waarvan hij zelf niet geheel is overtuigd.
Zodra hij zichzelf als leraar heeft aangeboden, mag hij alleen dat onderrichten
wat hem na ernstig onderzoek aanneembaar lijkt. Anders maakt hij zich
schuldig tegenover hen die geloven van hem de waarheid te ontvangen, en
die hij door dwaalleren tot een verkeerd denken brengt.
Hij heeft de plicht ook de mensen tot het onderzoeken van het hun gebodene
aan te zetten, opdat zij zelf tot de overtuiging komen, dus tot een levend
geloof doordringen en de dwaling van de waarheid kunnen onderscheiden.
(17 juni) Ook de kennis die de mens zich louter verstandelijk heeft verworven
zonder God aan te roepen om verlichting van de geest, vertoont veel tekortkomingen
en kan daarom niet als "samenhangend" gekenmerkt worden. Om
die reden kunnen nog onderwerpen onopgehelderd zijn en juist deze zijn
het die aanleiding geven tot twijfel, omdat zij door uiteenlopende aanhangers
ook weer verschillend worden uitgelegd. Hieruit blijkt dus vanzelf dat
de verschillende resultaten ook tegen elkaar moeten worden afgewogen door
hem, die alleen maar de waarheid nastreeft.
Menselijke kennis is nooit onaantastbaar. En dat het in strijdvragen altijd
alleen om menselijke kennis - om menselijke uitleggingen - gaat, blijkt
al daaruit dat er over getwist wordt. Want de zuivere waarheid, waar God zelf de Grondlegger van is, stemt altijd overeen en zal geen verschillende
resultaten te zien geven. De zuivere door God gegeven waarheid wordt door
een mens die noch van goede wil, noch naar de waarheid verlangt, reeds
misvormd ontvangen omdat zijn gedachten door slechte krachten worden beïnvloed
- die hem verwarren en voor hem het aangebodene onbegrijpelijk maken.
Terwijl omgekeerd de mens die ernstig op zoek is naar waarheid, ook misvormde
kennis in twijfel trekt.
Het geeft hem niet de volledige zekerheid van de waarheid en hij onderwerpt
het daarom aan een onderzoek, aangenomen dat hem dit onderzoek niet verboden
is en er 'n onvoorwaardelijk aannemen wordt geëist wat echter altijd
onherroepelijk een werk van satan is. Want nooit zal het door God worden
euvel geduid ernstig naar de waarheid te zoeken, en bij dit streven behoort
dan ook dat de mens een standpunt inneemt tegenover wat hem als waarheid
wordt aangeboden.
De mens mag zich ook niet richten naar wat anderen voor de waarheid houden,
maar moet zelf voor zich een oordeel daarover vormen. In het bijzonder
als het van hem gevraagd wordt, of als hij zichzelf aanbiedt om kennis
te verspreiden en de medemensen te onderrichten.
God zal aan de ootmoedige en om Zijn genade biddende mens nooit Zijn bijstand
weigeren. Of echter de in de wereld hooggeachte of met een hoge positie
beklede geleerde, geestelijk of wereldlijk werkzaam, zich in diepste ootmoed
voor God buigt, als de Enige Gever van de waarheid - en er dus aan de
eerste vereiste om de waarheid te ontvangen is voldaan, moet betwijfeld
worden zodra zijn onderwijzingen geen volledige opheldering geven of in
tegenspraak met elkaar zijn.
Zolang er scheuringen zijn en verschillende uitleggingen is ook de dwaling
aanwezig, omdat er maar één waarheid is. En om deze ene
waarheid te doorgronden is dus de mens genoodzaakt zichzelf met de eeuwige
Godheid in verbinding te stellen. Haar om verlichting van geest te bidden
en door een aan God welgevallige levenswandel zich waardig te maken door
Hem rechtstreeks onderwezen te worden.
Maar God weet in welke vorm en op welke wijze Hij de om waarheid worstelende
en biddende mens onderricht. Maar steeds zal het eindresultaat de zuivere
waarheid zijn, omdat God wil dat Zijn schepselen zich in de waarheid bevinden
en Hij hun ook deze waarheid ook doet toekomen - ieder volgens zijn wil.
Amen
|