BD.3151
6 en 7 juni 1944
Het ingrijpen van God
Het onvoorstelbare zal gebeuren. God zal zelf tot de mensen
spreken op een manier, die angst en verschrikking zal veroorzaken. Spoedig
is de tijd gekomen, want de mensheid kan geen consideratie meer verwachten,
daar ze geheel zonder enige liefde is. Ze brengt zelf de steen aan het
rollen. Ze haalt zelf het ingrijpen van God naar zich toe, want ze overtreedt
voortdurend Gods geboden, het gebod van de liefde tot God en de naaste.
En zonder enig bezwaar verricht ze handelingen, die satanisch zijn en
tot de ondergang moeten leiden, als God niet ingrijpt en daardoor nog
zielen redt, die in de nood de weg naar Hem vinden.
En dit is het kenmerk van de tijd, die God lang tevoren heeft verkondigd,
dat eerst een hevige en verbitterde strijd plaatsvindt, waarvan God het
einde bepaalt, omdat Hij zich en Zijn macht duidelijk zichtbaar wil laten
worden. Hij zelf beëindigt de strijd, maar anders dan de mensen verwachten.
Hij stuurt het wereldgebeuren in andere banen door Zijn ingreep, die dus
van doorslaggevende betekenis is voor de hele wereld. En de mensen zullen
moeten beseffen, dat ze machteloos zijn en dat een hogere Macht het wereldgebeuren
stuurt. En ze moeten zich onderwerpen aan deze Macht.
Groot zal de nood zijn, die door menselijke wil al voor velen ondraaglijk
was, maar nu moeten ze strijden met de tegenspoed, die God zelf hen zendt.
En ze kunnen er niet tegen in opstand komen, omdat ze niemand ter verantwoording
kunnen roepen. Maar het gedrag van de mensen tevoren is niet meer menselijk
te noemen en dus laat God hen Zijn macht zien.
Waar tevoren de mensen hun macht wilden bewijzen en tegen hun medemensen
met alle wreedheid optreden, daar toont God zich in Zijn werken. En tegenover
Hem zijn alle zwak en machteloos en hun schandelijk woeden valt terug
op diegenen, die zonder erbarmen alleen vernietiging willen brengen, omdat
ze zich sterk voelen. Het is een chaos zoals groter niet kan worden gedacht,
als de mensen ongeremd hun haat- en wraakgevoel tot doorbraak laten komen.
En deze vernietigingswil betekent een ontbinden van datgene, wat God de
Heer heeft geschapen, voordat het zijn doel heeft bereikt. Een voortdurende
wil om te verwoesten is de mensen van de huidige tijd eigen en dat is
een teken, dat ze onderworpen zijn aan de macht, die probeert alles te
verwoesten en het geestelijke erin te verhinderen dichter bij God te komen.
De mensen zijn er zich niet van bewust, hoe vreselijk de uitwerking zich
doet gevoelen van het gewelddadige verwoesten van geschapen dingen - zij
het mens, dier of vaste materie - hoe het onrijpe geestelijke daarin raast
en woedend tekeer gaat en wat een opschudding dit in het geestelijke rijk
betekent. De zielen der mensen worden in het nauw gedreven en mede schade
toegebracht. En zelfs de gelovigen worden de invloed gewaar en zijn bang
en moedeloos. En een machtige wil moet dit een halt toeroepen, ter wille
van het geestelijke, dat zich inspant om in de nabijheid van God te komen,
en nu zal worden weggedrongen door de tegenstander Gods, door zijn hem
volgzame knechten op aarde.
En daarom zal God Zijn stem laten klinken, onmiddellijk na de verwezenlijking
van een plan, dat aan verschrikking alles overtreft wat mensen tot nu
toe hebben bedacht. Er is nog maar weinig tijd. Eerst moet een huiveringwekkende
gebeurtenis zich afspelen, opdat de hele wereld oplet en des te duidelijker
de stem van God hoort. Nog vele slachtoffers moeten het ontgelden, dat
wil zeggen hun leven geven voor een onoorbare zaak, opdat ook de mensen,
bij wie een helder inzicht mankeert, opletten. Want zij allen dragen bij
tot de chaos en dus dragen ze ook een deel van de schuld, terwijl ze het
onrecht niet zien en er zich van afkeren.
De goddelijke stem vermaant en waarschuwt voortdurend. Ze wijst allen
op het onrecht, maar ze eist ook, dat er acht op zal worden geslagen,
daar ze anders luid en dreunend en tot ontsteltenis van allen zal weerklinken
en het oordeel zal vellen naar recht en rechtvaardigheid. Want de schuld
is algemeen en alleen diegenen zijn vrij te spreken, die het optreden
van de mensheid verafschuwen en God willen toebehoren. Want ze zien het
onrecht in en vrezen de toorn van God, dat Hij de misdadigers zal slaan.
En het uur zal komen, plotseling en onverwacht, want het is de laatste
grote genade voor het einde, opdat zich nog bekeren zal, wie niet achteloos
voortgaat en God herkent in het natuurgebeuren, dat onafwendbaar is volgens
Gods wil.
Amen |