BD.3135
28 mei 1944
De genade van de eindtijd; het voortijdige sterven - Het
hiernamaals
God zal ieder genadig zijn die thans nog zijn onrecht inziet
en er afstand van neemt. Maar zonder erbarmen zal de zwaarste straf worden
opgelegd aan hen, van wie de hardheid niet wijkt. Die met hun medemensen
geen mededogen hebben en zichzelf dus door hun liefdeloosheid veroordelen.
En de komende tijd zal getuigenis afleggen van de verdorvenheid van de
mensen. Er zullen middelen die geheel ondenkbaar zijn worden verzonnen,
die alle in dienst zullen staan van de vernietiging. De mensen zullen
er niet voor terugschrikken hun plannen ten uitvoer te brengen door van
deze middelen gebruik te maken - en de onderdrukking van de mensen zal
toenemen. En voor dit alles moeten de aanstichters en ook allen die met
hen instemmen en hen in hun plannen ondersteunen, zich verantwoorden.
Want God is rechtvaardig en Hij oordeelt naar gedachten, woorden en werken.
Hem is niets verborgen. Hij kijkt in het hart van de mens en elke opwelling
van het hart bepaalt de mate van genade die hem ter beschikking staat,
en die hem ook gegeven wordt als het einde in aantocht is - want het einde
komt onherroepelijk. De gedragingen van de mensen verhaasten het, en daarom
wordt er een periode die geen beter mensengeslacht kon voortbrengen ten
einde gebracht. Ook al mocht God nog lang geduld oefenen en al zou de
mensen nog vaak gelegenheid geboden worden zich te veranderen, dan zouden
ze er toch geen gebruik meer van maken, en daarom wordt het aardse leven
van God uit beëindigd.
Dit tijdperk van ontwikkeling was voor de mensheid bijzonder rijk aan
genaden en zou zeker meer dan voldoende zijn geweest, hun verlossing te
brengen. Nog tot het einde staat God de mensen bij met buitengewone genadegaven,
maar er wordt meestal geen acht op geslagen, zoals in het algemeen nergens
aandacht meer aan wordt geschonken wat met God of het eigen zielenheil
verband houdt.
En daarom is een langer verblijf op deze aarde helemaal misplaatst, dat wil zeggen:
alleen het lichaam vaart er wel bij, echter niet de ziel die onvergankelijk
is. Daarom wordt de ziel iedere verdere mogelijkheid tot 'n aards leven
ontnomen, maar haar in het hiernamaals nog een verdere ontwikkeling verzekerd,
als zij tenminste daar ook niet afwijzend tegenover het woord van God
staat. Aangenomen, dat zij nog vóór het laatste oordeel,
voor het einde van deze aarde het lichamelijke leven verliest - en opgenomen
wordt in het rijk hierna.
Dan is ook de dood voor het einde nog een bijzondere genade voor de mens,
als hij op aarde nog een beslissing heeft genomen. Hij vindt dan in het
hiernamaals nog rijkelijk gelegenheid hulpvaardig te zijn en in liefde
te dienen. En hij kan daardoor toch nog de onderbroken ontwikkeling voortzetten,
ja zelfs nog beginnen, als zijn weerstand niet zo groot is dat hij de
zielen die hem willen helpen geen gehoor schenkt.
In dat geval kan hij ook steeds meer wegkwijnen en weer tot de hardste
materie terugkeren, en dan moet ook hij nogmaals de lange weg over de
aarde afleggen, tot hij zich weer als mens kan belichamen. Deze genaden
heeft God nog voor velen bereid eer Hij de oude aarde laat vergaan, maar
de vrije wil van de mensen dwingt Hij niet. En zoals zij zich openstellen
voor Zijn genade, zo ook halen zij daar zelf voordeel uit voor hun ziel.
Zowel op aarde als in het hiernamaals kunnen zij leeg en krachteloos zijn,
als zij zich van alle genaden niets aantrekken en er zich voor afsluiten.
Of ook ongelooflijk snel, zich nog positief ontwikkelen als zij door hun
wil iedere genadegave op zich in laten werken en daardoor in grote mate
van kracht worden voorzien. Want God is bovenmate genadig en barmhartig
- maar ook rechtvaardig, en Hij bedeelt de mensen al naar gelang hun wil.
Amen |