BD.2928
16 oktober 1943
Streven naar volmaaktheid
Het onvolmaakte belet zichzelf de toegang tot God en het kan
eeuwig niet het aanschouwen van God bereiken, wanneer het er niet naar
streeft zijn onvolmaaktheid af te leggen en zich aan te passen aan het
volmaakte Wezen van God. Het kan ook niet de stralingen van God in ontvangst
nemen, zolang het zich niet voor deze stralingen openstelt in het besef
van zijn gebrekkige toestand, om deze toestand op te heffen. Het streven
naar volmaaktheid is een eerste vereiste om deze te bereiken. Maar streven
zal de mens pas, wanneer hij zichzelf ziet als onvolmaakt wezen. Maar
dit inzicht ontbreekt de mensen, en wel omdat ze een hoogst volmaakt Wezen
niet meer willen erkennen, omdat ze een dergelijk Wezen - de eeuwige Godheid
- niet meer met hun denken in overeenstemming kunnen brengen, en omdat
ze geen voeling hebben met dit hoogst volmaakte Wezen.
Zelfs wanneer ze over God spreken en voorwenden dat ze in Hem geloven,
vormen ze zich toch geen juist begrip van Zijn grootte en volmaaktheid,
omdat ze er nog niet serieus over hebben nagedacht, hoe klein ze tegenover
hun Schepper zijn en hoe onvergelijkbaar verheven het hoogste Wezen is,
aan wie alle macht ter beschikking staat in de hemel en op de aarde. Een
innerlijke bespiegeling daarover, een innerlijk zich verdiepen in de bewijzen
van de goddelijke Liefde, Wijsheid en Almacht, die aan de mens in elk
scheppingswerk zichtbaar worden, laat hem pas een vermoeden krijgen van
de eigen ontoereikendheid en onvolmaaktheid, omdat hij zich nu pas bewust
wordt van de volmaaktheid Gods. En dan pas begint er van de kant van de
mens een streven, wanneer dit inzicht hem ertoe aanzet, wanneer hij er
vurig naar verlangt, het hoogste en volmaaktste Wezen tegenover zichzelf
gunstig te stemmen, wanneer hij de liefde en het welgevallen van dit Wezen
zou kunnen verkrijgen en nu zijn best doet om volmaakt te worden. Want
pas een bewust streven laat hem rijp worden.
Nu pas wordt de afstand tot God kleiner. De mens ziet zich als een schepsel
van het volmaaktste Wezen. Hij ziet zich als een wezen dat oorspronkelijk
eveneens volmaakt was en wiens einddoel weer de oertoestand is. Hij weet
dat zijn afval van God hem ook de onvolmaaktheid heeft opgeleverd en hij
weet ook dat de terugkeer naar God alleen kan plaatsvinden in de staat
van volmaaktheid, dat deze hem pas de nabijheid van God oplevert en dat
hij alleen door volmaaktheid tot het aanschouwen van God kan komen, omdat
de aaneensluiting met God een aanpassen aan het hoogste en volmaaktste
Wezen vereist.
Amen |