BD.2875
7 september 1943
Iedere ontwikkelingsfase is eenmalig in een verlossingsperiode
(3)
Iedere ontwikkelingsfase van het geestelijke vindt maar eenmaal
plaats in het tijdsbestek van een verlossingsperiode, zelfs als het de
staat van zijn vrije wil niet benut. Want dan gaat deze ontwikkelingsfase
vergeefs aan het wezen voorbij en het moet de gevolgen er van in het geestelijke
rijk op zich nemen. Maar aan het geheel aan God wederspannige, bij
hetwelk de eindeloos lange gang over de aarde niet bij machte was de weerstand
te breken, wordt nogmaals de gelegenheid geboden in een nieuw tijdperk
van de schepping, waar het in een wederom beginnende aardperiode, in de
meest vaste vorm belichaamd een nieuwe fase van ontwikkeling kan doormaken. En
dan is dus ook het geestelijke, dat zich vanuit de "je moet"
toestand weer omhoog tot mensenziel ontwikkelt, het verblijf in een menselijk
lichaam toegestaan, als laatste proef van de wil. Deze herbelichaming
kan dus plaatsvinden. Maar zij is een gebeuren van zulk een enorme draagwijdte,
dat zij als het verschrikkelijkste aan de mensen voorgesteld moet worden,
ofschoon het ook een daad van Gods barmhartigheid is, opdat het geestelijke
na eindeloze tijden uit zijn gevangenschap verlost wordt. Dat echter
de menselijke ziel, nadat zij reeds eenmaal de weg over de aarde heeft
afgelegd weer op dezelfde aarde wordt geincarneerd om tot rijpheid te
komen, is onjuist.
Plaatst God een ziel die reeds tot het lichtrijk behoort weer op de aarde,
dan is dat alleen een daad van hulpbereidheid. Want zo'n ziel wordt
een taak opgelegd die tot verlossing van het onvrije geestelijke op de
aarde vervuld moet worden. Zodoende belichaamt zich dus een lichtwezen
dat reeds de rijpheid van ziel heeft verworven, om nu zegenrijk op de
aarde te werken, al ziet het er schijnbaar naar uit dat het de ontwikkelingsgang
net zo moet afleggen als ieder ander mens. Een terugplaatsen op de aarde
met doel tot volle ontwikkeling te komen, om het verzuimde uit een vorig
leven op aarde in te halen, zou niet aan de wijsheid van God beantwoorden,
want dan zou daardoor de opwaartsgaande ontwikkeling onderbroken worden.
Het terugplaatsen uit de geestelijke in de stoffelijke toestand zou een
achteruitgang betekenen en dit zou een teken zijn van het zich willen
verwijderen van God, wat geen geestelijk streven zou kenmerken. Maar voor
het naar God strevende zijn er in het geestelijke rijk waarlijk mogelijkheden
genoeg, waar het geestelijke zich kan bewijzen en dus uitrijpen en zich
opwaarts ontwikkelen.
Daarentegen kunnen geestelijk hoogstaande wezens die nog niet het kindschap
Gods bereikt hebben, door een belichaming op aarde met het doel van een
bepaalde missie, die dan ook met onzegbaar zware levensomstandigheden
is verbonden, het kindschap Gods bereiken - wat echter steeds een bepaalde
graad van rijpheid in het hiernamaals vooropstelt
De leer van de herbelichaming is door mensen opgesteld, want het kwam
voort uit hun wensen en wordt daarom steeds weer bepleit, terwijl de zuivere
waarheid die naar de aarde wordt gebracht door velen niet echt wordt begrepen,
en daarom zo veranderd wordt zoals het hun wenselijk lijkt. Want het verlangen
naar deze aardse wereld is bij hen nog te groot, daarom is de gedachte
om nogmaals tot de aarde terug te mogen keren voor hen troostend en bevredigend. Maar
voor de geestelijke ontwikkeling van de mens is deze leer van de herbelichaming
een belemmering, en daarom zal er steeds weer tegen gestreden worden door
hen die de zuivere waarheid zullen verbreiden.
Amen |