BD.2873
7 september 1943
Iedere ontwikkelingsfase is eenmalig in een verlossingsperiode
(1)
De wetten van God zijn sedert eeuwigheid vastgelegd, en volgens
die wetten voltrekt zich de gehele opwaartse ontwikkeling in het materiële
als in het geestelijke rijk. Er bestaan scheppingen in de menigvuldigste
soort, zowel stoffelijk als ook geestelijk. En al deze scheppingen hebben
alleen de bedoeling, het geestelijke dat ver van God verwijderd is weer
tot Hem terug te leiden. Maar ieder stadium van ontwikkeling is verschillend,
zoals ook afzonderlijke scheppingen geheel verschillend zijn. Dus zijn
deze scheppingen volgens hun aard steeds aangepast aan de rijpheidsgraad
van dat geestelijke waarvoor ze tot verblijfplaats zullen dienen.
Er is altijd sprake van een opwaartse ontwikkeling van het geestelijke,
zodra dit in de "je moet" toestand door de materiële schepping
gaat. Een stilstand of een achteruitgang in de ontwikkeling kan plaats
vinden in het laatste stadium van de materiële schepping, als mens.
Daarna echter komt het geestelijke onherroepelijk in het rijk hierna waar
geen stoffelijke scheppingen meer zijn. Maar ook dan kan er een stilstand
of teruggang op te merken zijn, omdat ook in het geestelijke rijk het
wezen zijn vrije wil behoudt, die alleen uiterst verzwakt is als het wezen
slechts een geringe rijpheidsgraad heeft bereikt. Evenals in het aardse
leven hangt echter de opwaartse ontwikkeling af van werkzaamzaamheid,
wat voor de mensen op de aarde onbegrijpelijk is en ook blijven zal. Zij
begrijpen de betekenis er niet van want zij denken dat welk werk dan ook,
afhankelijk is van aardse scheppingen. Zij geloven dat er voor elke bezigheid
aardse, dat wil zeggen: stoffelijke scheppingen nodig zijn. En ten gevolge daarvan
verdedigen zij de opvatting dat de ziel weer in die sfeer terug komt,
waarin zij tevoren haar opwaartse ontwikkeling negeerde. Dat zij dus weer
tot de aarde terug keert om daar voort te zetten waar zij opgehouden is,
zodat de ziel dus haar onderbroken ontwikkelingsgang altijd weer kan herhalen,
tot uiteindelijke voltooiing.
En deze veronderstelling leidt tot een leer die niet volgens de waarheid
is maar overal bijval vindt en overal verspreid is: tot de leer van de
reïncarnatie op de aarde. Slechts heel weinig mensen kunnen begrijpen
hoe schadelijk deze leer is voor de mensheid, als zij niet weerlegd en
rechtgezet wordt.
Want daardoor wordt in zekere mate de wet van God omvergeworpen, want
volgens het plan van de goddelijke wijsheid moet alles vooruitgaan, wil
het hoger komen. De herbelichaming van de ziel op de aarde zou een averechtse
ontwikkeling betekenen die van God zou uitgaan, dus Zijn wet geheel zou
tegenspreken, die een gestadige vooruitgang eist. Het wezen kan zich zelf
uit vrije wil wel negatief ontwikkelen, maar het wordt nooit door Gods wil teruggeplaatst in een toestand die het reeds eenmaal heeft overwonnen.
Nooit mag dus het wezen naar eigen verkiezing een proces herhalen waarin
het tevoren gefaald heeft. Het heeft nog vele duizenden mogelijkheden
zich verder te ontwikkelen, altijd echter op andere scheppingen en onder
andere voorwaarden.
Amen
|