BD.2803
7 en 8 juli 1943
Einde van de wereldbrand - Het tot stand brengen van goddelijke
ordening
De ordening in de wereld te herstellen zal zolang onmogelijk
zijn als haat en nijd de mensen vervult. Want dit zijn eigenschappen,
die tegengesteld zijn aan God, die elke ordening moeten verstoren, zoals
alles wat tegen God is gericht, ook tegen de goddelijke ordening is gericht.
En het is de toestand van uiterste liefdeloosheid, die zich nooit opbouwend
doet gevoelen, maar steeds een verwoestende uitwerking heeft.
Maar begrijpelijkerwijs kan een zo verstorende toestand op den duur niet
blijven bestaan. En daarom zal God zelf die beëindigen op een wijze,
die weliswaar ook de grootste wanorde met zich meebrengt, echter door
Gods wijsheid werd ingezien als het enige middel om de ordening te herstellen.
De mensheid zelf maakt geen aanstalten een strijd te beëindigen,
die over de hele wereld leed en grenzenloze ellende brengt. Bijgevolg
moet hij op een andere manier worden beëindigd, maar het leed op
aarde zal niet minder worden, omdat de mensheid het nodig heeft.
De mensen moeten naar de oude ordening terugkeren. Ze moeten weer leren
af te zien van de goederen van de naaste, naar wiens bezit ze streven
en ze om dit bezit met de vreselijkste wapens strijden. Want de zucht
naar aardse goederen bracht de wereldbrand tot stand, die moeilijk is
uit te doven.
Maar hij brengt de mensen geen aards gewin, maar veelmeer enorme aardse
verliezen van een omvang, waarover de mens niet is onderricht. Want alle
overwinningen zijn met onbeschrijfelijke verliezen gekocht, zowel aan
aards goed als aan mensenlevens.
Maar de mensheid is tegenover deze verliezen afgestompt. Ze schenkt geen
aandacht meer aan wat menselijke wil heeft veroorzaakt, dus grijpt de
goddelijke wil zelf in om een gewelddadige verandering van het wereldgebeuren
te doen plaatsvinden, omdat een ommekeer van het denken der mensen pas
dan kan worden bereikt, wanneer ze merken dat ze zelf machteloos zijn,
dat een Macht, die sterker is dan zij hen het heft uit handen neemt en
hun wil geheel teniet doet.
De geestelijke duisternis, waarin ze zich bevinden, is aanleiding voor
hun liefdeloos handelen, hun liefdeloosheid weer de reden van de duisternis.
En als in een flits moet in hen het inzicht boven komen, dat hun denken
verkeerd is, dat ze valse doelen najagen en vastlopen als ze niet terugkeren
naar de goddelijke ordening en hun levenswandel grondig veranderen.
En deze flits van inzicht moet de goddelijke ingreep hen brengen, ofschoon
ze er nog ver van verwijderd zijn om in een hogere Macht te geloven, die
hun lot in Zijn hand houdt. Ze kunnen echter alleen door nadenken tot
geloof komen en het denken zal op gang worden gebracht, wanneer ze zien
dat alles anders gaat dan het naar menselijke maatstaf was te voorzien.
Het is een chaos, zowel geestelijk als aards, die menselijke wil heeft
opgeroepen en die zonder de ingreep van God steeds groter zou worden en
tot de uiteindelijke vernietiging zou leiden, omdat de mensheid geen acht
meer slaat op de goddelijke ordening, met uitzondering van de weinigen,
die God zijn toegedaan en proberen Zijn wil te doen. Maar dezen houden
de ontwikkelingsgang niet tegen, ze zijn veeleer alleen nog de impuls
tot verscherpte maatregelen tegen de goddelijke ordening. En de tijd is
gekomen, waarin de mensheid zich aan de wil van de tegenstander van God
onderwerpt en steeds liefdelozer wordt in haar denken en handelen.
Het ingrijpen van God heeft onzegbaar leed en ellende tot gevolg, maar
is de enige mogelijkheid om de mensen weer naar de goddelijke ordening
terug te brengen en hun geestelijke toestand te veranderen, wat echter
slechts bij weinig mensen het geval zal zijn. En daarom komt de tijd van
de definitieve vernietiging van datgene, wat niet te bekeren is, steeds
dichter bij, zoals het is aangekondigd in woord en geschrift.
Amen
|