BD.2771 Het geloof in God als oorsprong van de schepping De oorsprong van alle dingen ben Ik en als u de oorsprong wilt loochenen, erkent u Mij niet als scheppende kracht en bijgevolg ook niet als het machtige wezenlijke dat uit zich zelf kan voortbrengen wat het wil. U meent dan dat al het geschapene uit zichzelf is ontstaan zonder inwerking van een macht die een wil heeft. En dus gelooft u ook niet aan een vormgever en bewaarder van datgene wat voor u zichtbaar is. Integendeel, u beschouwt de natuur, evenals elke schepping, als producten die vanzelf zijn ontstaan en die daarom onder geen enkele Macht geplaatst zijn die ze bepaalt, die dus door geen enkele wil worden geregeerd. En deze geheel onjuiste mening maakt u onbekwaam te geloven in een Wezen dat in innigste verbinding staat met datgene wat Het door eigen macht en kracht heeft geschapen. Want als u de oorsprong van de schepping niet kent, zult u ook geen verbinding zoeken met de Schepper. Dus u zult Hem noch liefhebben, noch vrezen. En u zult ook nooit aan uzelf werken om dichter bij Hem te komen. Het ontbreekt u met het geloof ook aan de liefde en bijgevolg ook aan de waarheid, want u roept de Schepper van hemel en aarde niet aan, die u alleen alles kan bezorgen wat u ontbreekt. Zonder het geloof in Mij komt u niet dichter bij de waarheid. En geloven in Mij betekent Mij als Schepper van hemel en aarde erkennen, u zelf als voortbrengselen van Mij te zien, die onscheidbaar van Mij zijn, zelfs wanneer ze schijnbaar geïsoleerd in de schepping staan. Ik ben van eeuwigheid tot eeuwigheid. En alles wat uit Mij is, is onvergankelijk, dus eveneens eeuwig in zijn oersubstantie. De zichtbare vorm echter blijft niet eeuwig bestaan. Ze is vergankelijk, al gaan er ook eindeloze tijden voorbij, voordat al het zichtbare zich heeft vergeestelijkt. Deze zichtbare vorm is wel vergankelijk voor het menselijk oog, zodra het geestelijke daaruit wegvlucht om een nieuwe vorm te bewonen, met als doel zijn verdere ontwikkeling. Erkent u Mij als oorsprong van alle dingen, dan weet u ook dat alle kracht die van Mij is uitgegaan, naar Mij moet terugstromen. Dat dus de schijnbare vergankelijkheid van de schepping het proces is om het geschapene terug te krijgen, dat Mij als Schepper en Bewaarder niet wilde erkennen, dat dus zichzelf isoleerde en trachtte de verbinding met Mij te verbreken. Wie Mij erkent, probeert ook met Mij verbonden te blijven. Hij gelooft in Mij en hij wordt door het geloof wetend. Hij weet dat de schepping, het zichtbare, alleen middel is tot het doel, maar dat het niet eeuwig blijft bestaan, omdat het alleen het omhulsel is van het onrijpe geestelijke dat tot rijpheid moet komen. Maar wie geen voeling heeft met de oneindigheid, wie wel de schepping, maar niet haar Veroorzaker ziet, diens verstand zal nooit de oorsprong en het doel van de schepping doorgronden. Hij meent wetend te zijn en is blind in de geest. En zijn denken is onjuist. Het geloof in Mij als Schepper en Bewaarder van alle dingen ontbreekt hem. En zonder dit geloof kan hij zich niet met Mij verbinden en bijgevolg ook niet in Mij als de Oerkracht opgaan, wat het uiteindelijke doel is van al datgene wat voor u zichtbaar is. Amen |