BD.2532
1 november 1942
Geest en lichaam proberen de ziel te winnen
Geest en lichaam hebben dat ene gemeenschappelijk, dat ze de ziel willen bezitten. Dat ze deze vorm trachten te geven, maar op verschillende manieren. Het lichaam probeert de ziel aangepast aan de wereld te vormen, omdat het zelf de wereld voorkomt als het enige dat waard is om naar te streven, en het dus zijn verlangen probeert over te dragen op de ziel. De geest daarentegen heeft een ander doel dat waard is om naar te streven. Hij wil het geestelijke rijk verdienen en hij tracht de ziel in overeenstemming met dit rijk vorm te geven. Hij tracht haar dus te vormen op een andere manier, volgens goddelijke wil. Dus staat de goddelijke wil het verlangen van het lichaam in de weg.
Het lichaam streeft naar de materie. De geest daarentegen is volledig onttrokken aan de materie. Zijn willen en streven geldt alleen de aanpassing aan de eeuwige Godheid. Hij kent alleen één verlangen: de aaneensluiting met God en de eeuwige staat vol van licht. Dus probeert hij ook de ziel te bewegen zich bij zijn verlangen aan te sluiten. Hij tracht haar ertoe te brengen hetzelfde te willen. Hij trekt de ziel in zekere zin naar zich toe en maakt haar bijgevolg los van de wereld, wat voor het lichaam het opgeven van zijn wensen betekent, dus een overwinnen van de materie, de wereld die het tegenovergestelde is van de geestelijke wereld.
Lukt het de geest de ziel te winnen voor het geestelijke rijk, dan heeft de ziel de proef van haar aardse leven doorstaan. Want dit betekent een toekeren van de wil naar God en een afkeren van diegene die heer van de wereld is. Het lichaam behoort weliswaar nog toe aan deze wereld, doch als het zich aansluit bij het verlangen van de ziel, dus gewillig toegeeft als deze zich met de geest wil verenigen, zijn ook de geestelijke substanties waaruit het lichaam bestaat, rijp voor de volgende vormverandering en ze leggen de ontwikkelingsgang in de vorm aanzienlijk sneller af, omdat ze hun weerstand hebben opgegeven. De geest in de mens heeft het lichaam overwonnen en dit heeft zich overwonnen verklaard.
Het lichaam heeft de ziel aan de geest toevertrouwd, dus de geest heeft geheel bezit genomen van de ziel. De ziel heeft zich verenigd met de geest en nu wordt al het denken, voelen en willen alleen door de geest bepaald. En het moet dus juist zijn, want de geest is een deeltje van God en hij zal de ziel er steeds toe brengen dat te doen en te denken, wat overeenstemt met de wil van God. En dit is de staat waar de ziel naar moet streven: in vereniging met de geest God tegemoet treden en de aaneensluiting met Hem nastreven, om in het aanschouwen van God de eeuwige gelukzaligheid te zoeken en te vinden.
Amen |