BD.2513
16 oktober 1942
Mensen uit de prehistorie - Verantwoordelijkheid
Tijdens eindeloos lange perioden heeft de aarde zich zo ontwikkeld
dat ze voor ontelbare levende wezens een verblijfplaats kon zijn, waaraan
ze dus haar eigenlijke taak ontleent, vormingscentrum te zijn voor de
geest. In deze tijd van ontwikkeling waren de levende wezens nog anders
van aard. Ze waren als het ware aan de zich in ontwikkeling bevindende aarde
aangepast in zoverre, als een levend wezen tenminste levensmogelijkheden
had.
De ontwikkelingsstadia waren erg talrijk en pas in een bepaalde toestand
kon de aarde levende wezens op haar oppervlak huisvesten. Hoe verder ze
echter in haar ontwikkeling voortschreed, des te talrijker werden die
wezens en zo ging de ontwikkeling omhoog, zowel in de uiterlijke vorm
van de aarde alsook bij de levende wezens die aan de aarde werden toegewezen
met het doel zich positief te ontwikkelen.
Er is een ondenkbaar lange tijd voor nodig geweest. Maar deze ontwikkeling
moest plaatsvinden omdat het geestelijke in, op, en boven de aarde eerst
de proef moest doorstaan terwijl het gekluisterd was, wat een gebondenheid
in welk scheppingswerk dan ook voor het geestelijke betekende. In deze
tijd van ontwikkeling had het geestelijke de proef doorstaan, het kon
zich langzaam tot een levend wezen ontwikkelen. De levensvoorwaarden waren
aanzienlijk zwaarder, maar het handhaafde zich en ontwikkelde zich langzaam
tot een soort mens, die echter geheel verschillend was van de huidige
mens. Het was een wezen dat nog gehouden was zich te richten naar de wet,
dat wil zeggen: het handelde volgens zijn instinct.
Het werd in zekere zin nog geleid zonder dat het zelf een vrije wil en
verstand had. Het was een wezen dat wel naar zijn uiterlijke vorm op de
mens leek, maar zich verder op het niveau van de dierenwereld bevond,
- dat zich gedroeg in overeenstemming met de goddelijke natuurwet en dus
alles instinctief deed, zonder zich van zijn handelen bewust te zijn.
Dit wezen hoefde zich nog niet te verantwoorden, het leidde zijn leven
volgens de wet van "je moet", gedreven door de hem beheersende
intelligenties die zich weer in overeenstemming met de goddelijke wil,
in die wezens uitten.
Deze levende wezens beantwoordden nog aan de primitieve vormgeving van
het aardoppervlak, maar droegen in zekere zin bij tot een verdere ontwikkeling
van aarde, doordat ze zich vermenigvuldigden en door hun niet bewuste
werkzaamheid de omvorming van het aardoppervlak bespoedigden, zodat dit
steeds meer geëigend werd ook levende wezens met een voortschrijdende
ontwikkeling te herbergen, tot dan de eerste mensen - uitgerust met vrije
wil en verstand - deze aarde als woonplaats kregen toegewezen. Die zich
alles op aarde ten nutte konden maken en, onderwezen door God zelf, een
bewust leven leidden of zouden moeten leiden, wat de eigenlijke zin en
het feitelijke doel van hun belichaming op aarde was.
Nu echter moest de mens zich ook als zodanig voor God verantwoorden voor
zijn denken en handelen. Hij had een bepaalde graad van rijpheid bereikt,
waarin hij in staat was een leven te leiden volgens Gods wil en in overeenstemming
hiermee, was hij er nu ook verantwoordelijk voor hoe hij zijn leven gebruikte,
daar het hem helemaal vrij stond al zijn gaven te benutten, maar hem ook
de gevolgen van zijn levenswandel in deze belichaming op aarde werden
bekendgemaakt en hij nu bijgevolg zijn vrije wil gebruiken kan.
Amen |