BD.2494
4 oktober 1942
Wat is materie?
Wat is de wereld en wat haar materie? Deze vraag houdt vele
mensen bezig en toch zijn zij niet in staat met hun verstandelijk denken
deze vraag op te lossen. Alles wat zichtbaar is bestaat uit materie, dat wil zeggen:
uit "stof", die zich samengeperst heeft tot een vorm. Zij is
als het ware pas door het samenpersen tot een zichtbare stof geworden,
want tevoren was de materie als geestelijke substantie onzichtbaar.
Geestelijke substantie is een van God uitgegane kracht die overeenstemmend
met Zijn wil tot dat wordt wat zij is, zodra God haar een bepaalde vorm
toegedacht heeft. En deze vorm is dus weer de samensluiting van talloze
substanties, dus een maaksel dat zich oplossen kan om iedere aparte substantie
weer vrij te geven wanneer God dat wil.
Iedere materiële vorm is dus vernietigbaar. De materie is iets dat
geen eeuwigheids bestaan heeft, want zij is alleen het omhulsel van geestelijke
substanties die zich ontwikkelen moeten en daarom niet voor eeuwig in
deze omhulsels blijven. Weliswaar bestaat de materie ook uit geestelijke
substantie, dat wil zeggen: uit door goddelijke wil samengeperste geestelijke kracht
die door oplossen, vervliegen en weer nieuwe vormen aannemend bovendien
net zo wordt, dat zij zich na een eindeloos lange tijd zelf in zo'n vorm
kan belichamen.
Dus bestaat alles wat zichtbaar is uit geestelijke kracht die nog in het
begin staat van ontwikkeling. Terwijl het al rijpere geestelijke voor
het menselijke oog onzichtbaar is, zich echter van een zichtbare vorm
bedient om daarin zijn verblijf te nemen. In iedere uiterlijke vorm leeft
dus iets geestelijks, een wezen dat zich zijn "zelf" onbewust
is. Dat echter naar aaneensluiting met gelijke wezens verlangt om zijn
hoeveelheid kracht te vermeerderen door deze aaneensluiting, want ieder
wezen streeft naar voleinding.
En zodra de materie oplost en een vorm uiteen valt streeft dat vrij geworden
geestelijke tot het hem gelijke geestelijke, en verenigt zich om een nieuwe
vorm te doen herleven. Deze toedracht ligt het voortdurende ontstaan en
ook het vergaan in de natuur ten gronde, en is de aanleiding tot gestadig
leven en sterven in de natuur.
Want de geestelijke substanties doorlopen de gehele schepping, deels afzonderlijk
en deels in talloze samenvoegingen. Dien overeenkomstig zijn ook de hen
omhullende vormen in grootte en aard, want alles wat omhulsel is van het
geestelijke bestaat uit materie.
De materie zelf bestaat uit zulke geestelijke substanties die in het begin
van hun ontwikkeling staan en daarom voor het menselijke oog zichtbaar
zijn, alleen het reeds rijpere geestelijke is onzichtbaar.
Daarom moet alles wat zichtbaar is als nog onvolmaakt beschouwd worden,
dat wil zeggen: als het geestelijke dat nog ver van God verwijderd is en zijn
weg van ontwikkeling pas begint. Daarentegen heeft het geestelijke dat
het in zich bergt reeds deze weg afgelegd, en streeft al naar God. En
daarom is een vernietiging dat wil zeggen: een vergaan of oplossen van de vorm
niet tegen de wil van God, omdat daardoor voor het geestelijke de voortzetting
van ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.
Amen |