BD.2489
1 oktober 1942
Wil en daad - Verantwoording
De wil brengt de daad voort en is dus het beslissende, ofschoon
de daad pas de bevestiging is van de wil. Zonder de wil zal de daad niet
tot uitvoering worden gebracht. Maar de wil moet ook zonder de daad al
voor God verantwoord worden, omdat hij de gezindheid openbaart van de
mens, zijn drang naar het goede of naar het boze.
Om de wil zich te kunnen laten verwezenlijken moet door de mens de hem
toestromende levenskracht benut worden, dan kan hij goede maar ook slechte
daden volbrengen. Maar steeds zal hij daar de kracht toe gebruiken die
God zelf hem geeft.
Begaat hij nu een slechte daad dan volbrengt hij die met hulp van goddelijke
kracht en doet dus iets, waarvoor hij zich eens voor God moet verantwoorden.
Hij heeft dan zijn wil gebruikt om met de kracht uit God de kracht van
Gods tegenstander te vergroten, want iedere slechte daad is een zich overgeven
aan de boze macht en daarom ook een vermeerderen van die macht. De wil
van de mens heeft zich dan van God afgewend en keert zich tot die kwade
macht door elke daad die tegen God gericht is, en zodoende het bewijs
is van een slechte gezindheid.
Is de wil van de mens goed en God toegewijd, dan zal hij de hem toestromende
levenskracht steeds gebruiken voor daden die de medemens tot nut zijn.
En hij zal zich in dienende naastenliefde oefenen omdat hij dan zonder
ophouden werkzaam is, dat wil zeggen: zijn wil tot daad laat worden. En zijn de
daden van hem uit de liefde geboren, dat wil zeggen: dat de liefde de wil van de
mens aanspoort, dan is de wil van de mens naar God toe gewend.
Dan heeft de wil uit eigen beweging voor God beslist en iedere uit deze
wil voortkomende daad is voor God gerechtvaardigd, want God beoordeeld
deze daad overeenkomstig onze liefde bereidheid.
Amen |