BD.2449
14 augustus 1942
Catastrofen in de natuur en hun geestelijke verklaring
De aarde is in eeuwigdurende omwenteling om zichzelf en blijft
nooit onbeweeglijk stilstaan. Dit is ook de verklaring voor de ontwikkeling
van de aarde uit de oorspronkelijk vloeibare massa tot het vaste lichaam
aarde, dat verblijfplaats is geworden van levende wezens van allerlei
aard. Maar de kern van de aarde is nog steeds vloeibaar en ook niet geschikt
als verblijfplaats voor welk levend wezen dan ook, totdat deze gestold
is.
Breekt zich nu door erupties deze vloeibare massa een baan naar de oppervlakte,
dan is dit van dezelfde betekenis als een totale vernietiging van alle
levende wezens op deze oppervlakte. En daarom zijn zulke uitbarstingen
gevreesd door mens en dier, omdat dit hun algehele vernietiging met zich
meebrengt. De goddelijke wijsheid laat ze daarom in gevallen van uiterste
noodzaak toe, dat wil zeggen aan elke uitbarsting moet eerst de wil Gods
voorafgaan, voordat hij kan plaatsvinden. En dit is gegrond op Zijn liefde
en wijsheid.
De krachten in het binnenste der aarde moeten aan één stuk
door actief zijn, want dit werkzaam zijn betekent voor de aarde - dat
wil zeggen voor alle wezens op het aardoppervlak - mogelijkheid van leven.
Want zodra de aarde helemaal is gestold, houdt elke plantengroei op. Deze
innerlijke werkzaamheid van de geestelijke krachten is dus al een zeker
dienen, om het geestelijke te verlossen. En daarom moet er aan deze krachten
eveneens eenmaal de mogelijkheid worden gegeven, hun gang over de aarde
te beginnen om zich te ontwikkelen, ofschoon ondenkbare tijden moeten
voorbijgaan, voordat dit geestelijke de wisseling van vorm op aarde kan
beginnen.
Elke natuurcatastrofe kan dus voor het hoogst ontwikkelde geestelijke
wezen, de mens, een einde van zijn levensweg op aarde zijn. Maar het is
tegelijkertijd voor het helemaal onrijpe geestelijke het begin van een
periode op aarde van weer onvoorstelbaar lange tijd, en daarom als door
God gewild te beschouwen. Elke schepping dient alleen het doel het geestelijke
positief te ontwikkelen.
Wordt nu van menselijke zijde een positieve ontwikkeling van de ziel niet
meer nagestreefd; wordt het doel en de zin van het aardse leven buiten
beschouwing gelaten, dan beëindigt God dit leven en geeft Hij tegelijkertijd
het geestelijke, dat aan het begin van zijn ontwikkeling staat, de mogelijkheid
van een zich voortzettende ontwikkeling. Hij vernietigt in zekere zin,
om door het werk van vernietiging nieuwe scheppingen te laten ontstaan,
die weer het geestelijke in zich bergen, waaraan de genade van de gang
over de aarde werd toegekend. Want waar Gods liefde en wijsheid aan het
werk is, gebeurt niets zonder zin of doel.
Amen |