BD.2381
24 juni 1942
Het smeken van de arme zielen om het gebed
Laat het smeken van de overledenen tot u spreken.
Ontzeg hun uw voorbede niet als zij er voor zorgen dat u aan hen denkt en weet, dat zij onnoemelijk moeten lijden zonder uw hulp. Het lot van een niet verloste ziel is bovenmate treurig, en niemand van u weet of een ziel verlost is, of in een smartelijke toestand smacht en uw hulp nodig heeft. Alleen door gebed kunt u deze arme zielen hulp bieden, want zij voelen dan uw liefde en die geeft hun de kracht hun eigen lot te verbeteren. Zij veranderen hun wil, wat vooralsnog nodig is om een verandering in hun treurige toestand teweeg te brengen. De zielen zijn ook dankbaar voor de geringste ondersteuning, omdat zij op u zijn aangewezen of op de werkzaamheid vol medelijden van zielen die reeds een hogere graad van rijpheid hebben bereikt. Deze mogen hun echter dan pas hulp bieden, als hun wil een verandering van hun bestaande toestand wenst. Maar de wil is bij zulke zielen zwak of zelfs totaal werkeloos. Daarom kunnen zij vaak ondenkbaar lange tijd moeten smachten, als zij niet worden gesteund door de voorbede die hun de kracht oplevert de wil te veranderen, dat wil zeggen: werkzaam te laten worden.
Kende u de nood van deze zielen, dan zou u hen niet vergeefs laten smeken. Want iedere gedachte aan een overledene zorgt ervoor dat hij niet vergeten wordt en is een roep om hulp in hun nood. De mensheid is zo liefdeloos tegenover elkaar en zonder geloof aan een voortleven na de dood. Daarom gedenkt zij ook de doden niet, waaronder deze dan uitermate lijden. Zij dringen steeds maar weer de gedachten van de mens binnen en willen hem daardoor aansporen hen in het gebed te gedenken. De nood in het hiernamaals is groot, daarom dringen ook de zielen van onbekende overledenen zich in de nabijheid van degene die vol medelijden aan deze arme zielen denkt. Want zij voelen ieder gebed als een weldaad, als vermeerdering van hun kracht en van de wil die naar boven gericht is.
En de mensen op aarde die vol van erbarmen zijn, zijn gedurig omgeven door hulpbehoevende zielen omdat die van hen hulp verwachten. De wil om deze zielen te helpen geeft hun reeds kracht, en iedere liefdevolle gedachte die hen omvat sterkt hun wil. Daarom kunnen vrijgevige wezens deze zielen in het hiernamaals te hulp komen en hun de kracht overbrengen die zij nodig hebben om het ontzaglijke leed in het hiernamaals te verminderen.
De mensen kunnen niet genoeg beseffen welk een genadegave het gebed is. Alles kunnen ze bereiken door het ware gebed, want God zelf heeft hun deze genade geschonken en haar geen grenzen gesteld. In het hiernamaals echter kan de ziel zichzelf niet helpen, maar is op hulp aangewezen. En deze liefde en hulp moet u hun doen toekomen om hen aan deze kwellende toestand te ontrukken en het hun mogelijk te maken, te beginnen zichzelf te verlossen.
Heeft de ziel het stadium van haar willoosheid overwonnen, dan geldt haar streven alleen nog het opwaarts gaan en dan is haar grootste nood opgeheven. De kracht daartoe moet haar evenwel van liefhebbende zijde worden toegezonden door voor haar te bidden, want alleen het werken in liefde brengt de ziel verlossing. En waar zij zelf te zwak is om in liefde te kunnen werken, moet de mens haar liefdevol bijstaan, opdat ze de kracht krijgt die ze voor haar positieve ontwikkeling nodig heeft. Vergeet daarom de arme zielen niet, zij smeken u gedurig om uw hulp.
Amen |