BD.2344
24 mei 1942
De ziel - Drager van alle scheppingswerken
De zielensubstanties zijn als resultaat van hun samenstelling een bovenmate fijn geconstrueerd product, dat op de mens een betoverende indruk zou maken als hij het kon zien. Want er bestaat niets wat daar niet in te vinden is. Alles wat aanwezig is in de gehele schepping is in een oneindige verkleining in de ziel te vinden, omdat de afzonderlijke substanties ieder scheppingswerk doorleefd hebben en daardoor ook iedere doorleefde vorm vasthouden. Zij vergroten zich door een gestadig aaneensluiten, zodat het totaalbeeld steeds verandert en zich vervolmaakt.
Het bevattingsvermogen van de mens zou niet toereikend zijn om zich al deze scheppingswerken voor te stellen, maar overweldigd door de wijsheid en de almacht van de Schepper zal hij eenmaal dat beeld aanschouwen dat hem de wonderbaarlijkste heerlijkheden onthult. Het geringste en onopvallendste scheppingswerk bergt weer duizenden miniatuurscheppingen in zich, waarin zich wederom alles bevindt wat in het grote scheppingswerk van God vertegenwoordigd is.
Maar de menselijke ziel is drager van al deze scheppingen, dat wil zeggen: zij is samengesteld uit ontelbare substanties waarvan ieder reeds haar bestemming in de schepping vervuld heeft en waardoor ze zich aaneen mochten sluiten voor de laatste grote opgave: als menselijke ziel de eindeloos lange weg over de aarde te beëindigen. Er is geen wonderwerk in de gehele oneindige schepping zo bovenmate prachtig samengesteld als de menselijke ziel.
En het is een bewijs van haar volmaaktheid wanneer de ziel zichzelf als in een spiegel kan aanschouwen en dan haar eigen heerlijkheid beseft, dat wil zeggen: wanneer zij zichzelf in het stralendste licht ziet in een duizenden malen veelvoudige vorm en gedaante. En die zelfbeschouwing zal haar onzegbaar zalig maken omdat het aanschouwen van het gehele scheppingswerk een overweldigende schoonheid voor haar betekent. En nooit zal er een einde komen aan haar beschouwingen, want steeds weer vormt dat beeld zich opnieuw. Steeds weer komen nieuwe scheppingswerken te voorschijn die steeds weer betoverender op haar overkomen. Want de heerlijkheden van God nemen geen einde, dus ook niet dat wat Gods liefde aanbiedt aan Zijn schepselen die volmaakt zijn en zodoende in het licht staan. Zij zullen voortdurend Zijn liefde voelen en daardoor ook voortdurend toenemende gelukzaligheid ervaren.
Er zal geen einde aan komen, geen begrenzing van hetgeen het geestelijke oog mag aanschouwen. En er zal niets onveranderd blijven bestaan, wat voor het wezen een zalige toestand betekent. Want zonder ophouden zal deze zalige toestand worden verhoogd, waarvoor voortdurende veranderingen nodig zijn van hetgeen het geestelijke oog van de ziel aangeboden wordt.
Amen |